Herhaalles wederkerige voornaamwoorden

Herhaalles
wederkerige voornaamwoorden
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaalles
wederkerige voornaamwoorden

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
Wat weet je nog over het wederkerige voornaamwoord? 

Slide 2 - Tekstslide

Je kunt het herkennen aan:
het woordje 'zich' 

voorbeeld: zich haasten 

Slide 3 - Tekstslide

Doel: 
- Je kunt 'zich' vervoegen
- Je weet waar je de vervoeging zetten in een zin. 

Slide 4 - Tekstslide

vervoegen van 'zich':

Slide 5 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord

Slide 6 - Tekstslide

Wederkerend voornaamwoord
Het onderwerp komt terug in een wederkerend voornaamwoord

Ik vergis me
Wij vergissen ons

Slide 7 - Tekstslide

Vervoegen van 'zich'

Ik haast me
jij haast je
hij haast zich
zij haast zich
wij haasten ons
jullie haasten je
zij haasten zich 

Onthoud:

De vervoegen van 'zich' staat direct achter het werkwoord.

Ik vergiste me in het cijfer.

Slide 8 - Tekstslide

Even oefenen...

Slide 9 - Tekstslide

Ik haastte ......... om de bus te halen.
A
zich
B
me
C
ons
D
je

Slide 10 - Quizvraag

Jij verbrandde ........ aan de pan met hete soep.
A
mij, me
B
zich
C
je
D
ons

Slide 11 - Quizvraag

U verslikte ............ in de hete koffie.
A
je
B
zich
C
ons
D
me

Slide 12 - Quizvraag

Wij hebben ..... gehaast om op tijd te zijn in de les.
A
je
B
zich
C
ons
D
me

Slide 13 - Quizvraag

Jullie gedragen ............... als oude vrouwtjes!
A
zich
B
je
C
me
D
ons

Slide 14 - Quizvraag


Zij moeten .......... nog even douchen.
A
je
B
me
C
ons
D
zich

Slide 15 - Quizvraag

Feven snijdt ........ met het mes.
A
je
B
me
C
zich
D
ons

Slide 16 - Quizvraag

Shams en Delaf herinneren ............. die vakantie nog goed.
A
je
B
me, mij
C
ons
D
zich

Slide 17 - Quizvraag

Hoe ging het?
Geef jezelf een cijfer van 0 tot 10.

Slide 18 - Woordweb

Ik snap het al goed.
0100

Slide 19 - Poll

Ik vergis ................. vaak.
Jij schaamt ................ niet. 
Je moet .............. niet haasten. 
Ik herinner .............. dat niet.

Slide 20 - Tekstslide