Domein 1: Grootheden en eenheden

Welke maateenheid (voor gewicht) is het passendst bij een pastarecept voor 4 personen?
A
cg
B
g
C
kg
D
dag
1 / 89
volgende
Slide 1: Quizvraag
RekenenMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1,2

In deze les zitten 89 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Welke maateenheid (voor gewicht) is het passendst bij een pastarecept voor 4 personen?
A
cg
B
g
C
kg
D
dag

Slide 1 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Domein 1: Grootheden en eenheden

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden
1.2 Lengte
1.3 Gewicht
1.5 Tijd
1.6 Refentie maten
1.7 Vuistregels en formules
Grootheden en eenheden

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.1 en 1.2
  • Je leert de betekenis van getallen in je dagelijkse omgeving
  • Je herkent een grootheid en gebruikt een passende eenheid om de waarde uit te drukken.
  • Je leert lengtematen omrekenen
  • Je kent de verschillende lengtematen

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar gebruiken we getallen voor?

Slide 5 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6987167243805431
Streep 8 van de 16 cijfers weg en maak een zo groot mogelijk getal zonder de cijfers te verplaatsen.

Slide 8 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen

6987167243805431


Streep 8 van de 16 cijfers weg en maak een zo groot mogelijk getal zonder de cijfers te verplaatsen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doelen van de les:
  • grooteenheden
  • (omtrek - oppervlakte - inhoud)
  • referentiematen (om schattingen te kunnen doen)
  • vuistregels (rekenregels maar niet vaststaand)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Weten we het nog??

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De rolmaat geeft 4,3 dm aan.
Hoeveel centimeter is dat?
A
430
B
43
C
4,3
D
4300

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Het is 2,2 km naar de sporthal.
Hoeveel meter moet ik fietsen?
A
22000
B
2,2
C
22
D
2200

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke formule is/zijn mogelijk bij de omtrek?
A
Lengte + breedte
B
Lengte + breedte x 2
C
Lengte x breedte
D
Lengte+breedte+lengte+breedte

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden
- Blz 12 lezen
Maken:
Blz 13 som 1 t/m 12

- Nakijken
timer
20:00

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Even voor jezelf
Wat is de
omtrek?
Geef
antwoord
in cm...

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.2
  • Je leert de betekenis van getallen in je dagelijkse omgeving
  • Je herkent een grootheid en gebruikt een passende eenheid om de waarde uit te drukken.
  • Je leert lengtematen omrekenen
  • Je kent de verschillende lengtematen

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.2 Lengte 
  • 10000 decimeter = 1 : 10 :10 = 100 decameter (2 stappen dus 2 nullen eraf)
  • 250 centimeter = 250 : 10 : 10 : 10 : 10 : 10 = 0,0025 km ( 5 stappen dus 5 nullen eraf)
  • 100 centimeter = 100 : 10 : 10 = 1 meter (2 stappen dus 2 nullen eraf)

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.2 lengte

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De eenheid van lengte is ............
A
vierkante meter (m(2))
B
kubieke meter (m(3))
C
meter (m)
D
geen van allen

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 30 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Deze wenkbrauw is
5 ....
A
dm
B
mm
C
cm
D
m

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Deze kwast is
1 ...
A
cm
B
km
C
hm
D
dm

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

52,2 hm=

A
52200 dm
B
522 dm
C
5220 dm
D
522000 dm

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke eenheid
gebruik je bij
wimper extensions?
A
cm
B
m
C
dm
D
mm

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

0,25 km =

A
250 cm
B
25000 cm
C
25 cm
D
2500 cm

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.2 lengte

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bij de omtrek van een rechthoek tel je de lengte van alle zijden bij elkaar op.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Met welke som reken je de omtrek van deze rechthoek uit?
A
9 + 3 + 9 + 3 =
B
2 x 9 + 2 x 3 =
C
18 + 6 =
D
2 x 3 + 2 x 9 =

Slide 38 - Quizvraag

Met alle sommen bereken je het goede antwoord!
Vandaag werken we aan:
- Eerst blz 15 afmaken
- tweede = blz 16 lezen
Blz 17 opdracht 1 t /m 13 maken.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
  • Je leert verschillende gewichtsmaten en kunt deze omrekenen (les 1.3)

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Maateenheden gewicht
Milligram -      mg -       Een klein beetje zout weegt ongeveer een milligram.
Centigram -    cg -        Een klein tabletje weegt ongeveer een centigram.
Decigram -      dg -        Een paperclip weegt ongeveer een decigram. Deci betekent 'tiende'. Een                                                   decigram is een tiende deel van een gram.
Gram -               g -          Een wat grotere tablet, zoals een paracetamol, weegt ongeveer een gram.
Decagram -    dag -      Deca betekent 'tien'. Een decagram is tien gram. Een cd weegt ongeveer                                                    een decagram.
Hectogram - hg -         Hecto betekent 'honderd'. Een hectogram is gelijk aan honderd gram. Dit  
                                             wordt ook wel 'een ons' genoemd. Je bestelt een ons gehakt bij de slager.
Kilogram -     kg -           Kilo betekent 'duizend'. Een kilogram is gelijk aan duizend gram. Een pak                                                    suiker weegt een kilo(gram).

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 ton = 1000 kg
1 pond= 500 gram
1 ons = 100 gram

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveelheid afval

De jaarlijks geproduceerde hoeveelheid afval per inwoner in Nederland is 490 kg.
Hoeveel kilogram afval produceert een gezin van 4 personen per jaar?
............kg

In Nederland wonen 17,3 miljoen mensen. Hoeveel miljoen kilogram afval wordt er jaarlijks door de inwoners in Nederland geproduceerd?
  .............. kg

Hoeveel ton afval is dat per jaar?
 ..............ton



Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel is een ton?
Een ton betekent bij gewicht iets anders dan bij geld.
In massa (gewicht): 1 ton = 1.000 kg
In geld: 1 ton = € 100.000,-
5 ton             =  ....... kg
2,5 gram     = ........ mg
1300 gram  = ........ kg
700kg           = ......... ton



Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het gewicht van een tabletje paracetamol is 0,5 gram.
A
juist
B
onjuist

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een zak pepernoten van 1 kg wordt verdeeld over 20 kleine zakjes.
Welk gewicht aan pepernoten zit er in een zakje?
A
500 g
B
50 g
C
0,05 kg
D
een pond

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies <, > of =
100 g ........... 1000mg
A
< kleiner dan
B
groter dan >
C
= gelijk aan
D
+

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een andere naam voor gewicht?
A
Massa
B
Verstappen
C
Volume
D
Vettel

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag maken:
Blz 21
Som 1 t/m 13

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 
  • Je kent de tijdseenheden.
  • Je leert omrekenen van de tijdseenheden.
  • Je leert tijdsverschil tussen twee tijden te berekenen
  • Je leert tijd noteren
  • Je kunt uitleggen waarom rekenen met tijd in het beroep belangrijk is.

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom is rekenen met TIJD belangrijk ?
  • Op tijd zijn 
  • Roosters lezen en maken
  • Afspraken inplannen
  • Uren berekenen (loonstrook)

Slide 52 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 53 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Edwin liep de New York Marathon in 04:19:15.
Hoeveel minuten liep hij?


Slide 54 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Edwin liep de New York Marathon in 04:19:15.
Hoeveel minuten liep hij?
Hij liep 4 uur, 19 minuten en 15 seconden.

Slide 55 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Edwin liep de New York Marathon in 04:19:15.
Hoeveel minuten liep hij?
Hij liep 4 uur, 19 minuten en 15 seconden.
Dat is 4 × 60 + 19 + 15 : 60 =
240 + 19 + 0,25= 259,25 minuten.

Slide 56 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 57 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel minuten zitten er in 4 uur?
A
120
B
180
C
200
D
240

Slide 58 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel seconden zitten er in 20 minuten?
A
800
B
1000
C
1200
D
1400

Slide 59 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel seconden zitten er in 1 uur?
A
2400
B
3600
C
4200
D
6000

Slide 60 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel maanden zitten er in een kwartaal?
A
3
B
4
C
6
D
12

Slide 61 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel kwartier zit er in 2 uur?
A
3
B
4
C
8
D
10

Slide 62 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 63 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.1 Getallen, grootheden en eenheden
1.2 Lengte
1.3 Gewicht
1.4 Tijd
1.5 Andere maten
1.6 Referentie maten
1.7 Vuistregels en formules
Grootheden en eenheden

Domein 1 Nu rekenen

Slide 64 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 65 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1.5 Andere maten en voorvoegsels

- Je leert voorvoegsels bij maten.

- Je leert een aantal andere maten, zoals temperatuur, snelheid en geheugenomvang.

Slide 66 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 67 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Woorden en voorvoegsels
Grote getallen worden vaak met woorden of voorvoegsels geschreven.
KILO = 1000  duizend
TON =100.000  honderd duizend (in geld)  (in gewicht=1.000)
MEGA = 1.000.000  miljoen
GIGA = 1.000.000.000  miljard

Slide 68 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DUS
KILO = 1000  duizend
TON =100.000  honderd duizend (in geld)
MEGA = 1.000.000  miljoen
GIGA = 1.000.000.000  miljard
1 kilometer= 1000 meter= duizend meter
1 megahertz= 1.000.000 hertz= een miljoen hertz
1 gigavolt= 1.000.000.000 volt = 1 miljard volt

Slide 69 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 kilometer (km) = 1000 meter = duizend meter

1 megahertz (Mhz) = 1 000 000 hertz = één miljoen hertz


1 kilometer (km) = 1000 meter

De frequentie van radiozenders op de korte golf en FM en van televisiezenders wordt meestal in megahertz opgegeven. 1 megahertz (MHz) = 1 000 000 hertz

1 gigavolt (GV) = 1 000 000 000 volt 
Wisselspanning komt thuis uit het stopcontact en op deze spanning werken de meeste elektrische apparaten die wij kennen. 

Slide 70 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

2,1 MHz=........Hz

M=1.000.000
A
21.000
B
210.000
C
2.100.000
D
21.000.000

Slide 71 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

3,5 GV=........V

G=1.000.000.000
A
3.500.000.000
B
350.000.000
C
35.000
D
3.500

Slide 72 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 73 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bijzondere maten
Digitaal geheugen
1 kilobyte (kB) = 1000 byte
1 megabyte (MB) = 1000 kilobyte (wordt gebruikt bij bestanden)
1 gigabyte (GB) = 1000 megabyte (opslag: bijv. USB's)
1 terabyte (TB) = 1000 gigabyte (opslag: (externe) harde schijven)

Slide 74 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Metriek stelsel

Slide 75 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

120 MB =........ GB


A
12
B
120
C
0,12
D
120.000

Slide 76 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

1.500.000.000.000 byte =........ TB


A
15.000
B
1.500
C
150
D
1,5

Slide 77 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden
16 GB= ....  MB

Slide 78 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1 kilobyte (kB) = 1000 byte
1 megabyte (MB) = 1000 kilobyte (wordt gebruikt bij bestanden)
1 gigabyte (GB) = 1000 megabyte (opslag: bijv. USB's)
1 terabyte (TB) = 1000 gigabyte (opslag: (externe) harde schijven)

Temperatuur:
graden Celsius - °C

Geld:
1 ton = € 100.000,-    (gewicht: 1 ton = 1000 kg)

Snelheid:
kilometer per uur (km/h)
meter per seconde (m/s)

Slide 79 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.6 Referentiematen
Je leert schattingen maken met referentiematen.

Slide 80 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.6 referentiematen

Slide 81 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1.6 referentiematen

Slide 82 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 83 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- Een volwassen man is ongeveer ........cm of ...... m lang.
- De hoogte van een deur is ongeveer ....... m.
- Een verdieping van een gebouw is ongeveer.....m hoog.
- Je wandelt ongeveer ........ km/h.
- Je fietst ongeveer .......... km/h.
- Nederland telt ongeveer ...... miljoen inwoners

Slide 84 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

- Een volwassen man is ongeveer 180 cm / 1,80 m lang.
- De hoogte van een deur is ongeveer 2 m.
- Een verdieping van een gebouw is ongeveer 3 m hoog.
- Je wandelt ongeveer 5 km/h.
- Je fietst ongeveer 15  km/h.
- Nederland telt ongeveer 17 miljoen inwoners

Slide 85 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Nederland telt ongeveer ... miljoen inwoners.
A
2 miljoen
B
10 miljoen
C
17 miljoen
D
25 miljoen

Slide 86 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Je wandelt ongeveer ... km/h.
A
2 km
B
5 km
C
8 km
D
10 km

Slide 87 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies


Een verdieping van een gebouw in ongeveer .... hoog.
A
3 m
B
30 m
C
30 cm
D
3 cm

Slide 88 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Maken:
Blz 32
Opdracht 1 t/m 12
Volgende week toets

Slide 89 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies