Wechselpräpositionen
1 / 20
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Welke voorzetsels horen 'vast' bij welke naamval?
Präpositionen mit dem Dativ
Präpositionen mit dem Akkusativ
durch
nach
entgegen
mit
für
ohne
bei
zu
seit
bis
von
um
aus
gegen
gegenüber
außer
Slide 4 - Sleepvraag
Slide 5 - Tekstslide
Wechselpräpostionen: Als er sprake is van een toestand (zich bevinden) of een tijdsaanduiding, welke naamval krijg je dan?
A
Dativ
B
Akkusativ
Slide 6 - Quizvraag
Wechselpräpostionen: Als er sprake is van een beweging ergens naartoe, welke naamval krijg je dan?
A
Dativ
B
Akkusativ
Slide 7 - Quizvraag
An welch…… Tag haben wir die Prüfung?
A
Dativ
B
Akkusativ
Slide 8 - Quizvraag
Slide 9 - Tekstslide
Der Baum steht neben d…… Haus.
A
Dativ
B
Akkusativ
Slide 10 - Quizvraag
Auf d…… Foto stehe ich zwischen mein…… Freunde……
A
Dativ, Dativ
B
Akkusativ, Akkusativ
C
Dativ, Akkusativ
D
Akkusativ, Dativ
Slide 11 - Quizvraag
Ich schwimme in d…… Wasser.
A
Dativ
B
Akkusativ
Slide 12 - Quizvraag
Ich gehe in d…… Kino.
A
Dativ
B
Akkusativ
Slide 13 - Quizvraag
Ich klettere über d…… Mauer.
A
Dativ
B
Akkusativ
Slide 14 - Quizvraag
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Die Zuschauer strömten in d………. Stadion.
A
dem
B
das
Slide 18 - Quizvraag
Auf ein………. Bank (w) auf d………. Bahnsteig (m) wartete er auf d………. Zug (m).
A
eine, dem, dem
B
einer, dem, dem
C
eine, dem, den
D
einer, dem, den
Slide 19 - Quizvraag
Der Vater wachte bis in d………. Morgen am / ans Bett seines kranken Sohnes
A
dem, am
B
dem, ans
C
den, am
D
den, ans
