Kijken en luisteren H1-6

Kijken en luisteren H1-6
Oefenen voor de toets
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Kijken en luisteren H1-6
Oefenen voor de toets

Slide 1 - Tekstslide

H1 
Lichaamstaal en stemgebruik 

Slide 2 - Tekstslide

3

Slide 3 - Video

02:15
Waarom gebruikt Jeroen zijn handen?
A
Om duidelijker te maken wat hij zegt.
B
Om zijn enthousiasme duidelijker te maken.

Slide 4 - Quizvraag

02:23
Jeroen gebruik zijn hele lichaam om duidelijk te maken dat Eva gewonnen heeft. Maakt hij ook gebruik van zijn intonatie?
A
Ja, hij legt nadruk met zijn stem als hij de winnares aankondigt
B
Ja, hij roept hard door de zaal wie de prijs gewonnen heeft.
C
Nee, hij blijft op dezelfde toon doorpraten.
D
Nee, hij maakt helemaal geen gebruik van zijn intonaties.

Slide 5 - Quizvraag

03:36
Hoe voelt Eva zich?
A
Blij en geschrokken
B
Blij en verrast
C
Verrast en verdrietig

Slide 6 - Quizvraag

Eva bedoelt in haar dankwoord met 'jou' Jeroen, want ze kijkt hem duidelijk aan.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 7 - Quizvraag

Wat is het doel van dit fragment?
A
Amuseren
B
Iets laten doen
C
Iets leren/uitleggen
D
Informatie geven

Slide 8 - Quizvraag

H2
Aantekeningen maken

Slide 9 - Tekstslide

Je moet aantekeningen maken bij een kijkfragment. Hoe doe je dat het best?
A
Je schrijft alle hoofd-en bijzaken heel precies op.
B
Je schrijft de bijzaken in steekwoorden op.
C
Je schrijft de hoofdzaken in steekwoorden op.
D
Je schrijft het onderwerp samen met hoofd-en bijzaken op.

Slide 10 - Quizvraag

4

Slide 11 - Video

00:07
Wat is het onderwerp van dit fragment?

Slide 12 - Open vraag

00:26
De naam Almere bestaat al meer dan 1000 jaar. Hoe weten wij dit?
A
Omdat Almere al sinds de 2de wereldoorlog bestaat.
B
Omdat Almere veel verschillende namen heeft gekregen.
C
Omdat er vroeger al water lag op de plek waar nu Almere ligt.
D
Omdat over Bonifatius geschreven is dat hij in 753 over het Aelmere trok naar Friesland.

Slide 13 - Quizvraag

00:28
De informatie over Bonifatius is....
A
Bijzaak
B
Hoofdzaak

Slide 14 - Quizvraag

01:15
Voor wie is de stand Almere vooral gemaakt?
A
Mensen uit Aelmere
B
Mensen uit Het Gooi en Amsterdam
C
Overlopers uit de Tweede Wereldoorlog

Slide 15 - Quizvraag

H3
Instructie

Slide 16 - Tekstslide

Waarop let je bij het volgen van een instructie?
A
Je let op de doe-woorden die de spreker aangeeft.
B
Je let op de doe-woorden en de signaalwoorden die de volgorde van stappen aangeven.
C
Je let op de doe-woorden, de volgorde van stappen en of de spreker ook iets demonstreert.
D
Je let op de signaalwoorden die de volgorde van stappen aangeven.

Slide 17 - Quizvraag

3

Slide 18 - Video

00:13
Hoe helpt de spreker jou de juiste ingrediënten klaar te zetten?
A
Hij noemt ze allemaal op.
B
Hij laat ze allemaal zien.
C
Hij laat ze zien en noemt ze op.

Slide 19 - Quizvraag

00:53
Waarom gebruik de kok een kookwekker tijdens het kneden?
A
Omdat het belangrijk is het deeg lang genoeg te kneden.
B
Omdat het mengsel vijf minuten moet rijzen.
C
Omdat je het deeg niet langer dan acht minuten mag kneden.

Slide 20 - Quizvraag

02:11
Je wilt pizzadeeg maken, maar je hand en arm zitten in het gips. Kun jij volgens dit fragment pizzadeeg maken?
A
Ja, want je kunt ook een keukenmachine gebruiken.
B
Ja, want de kok slaat in het fragment ook met met één hand.
C
Nee, want je moet het deeg met twee handen kunnen rollen.
D
Nee, want je moet minimaal acht minuten kneden met twee handen.

Slide 21 - Quizvraag

Wat is het belangrijkste doel van dit fragment?
A
De kijker amuseren.
B
De kijker iets laten doen.
C
De kijker iets leren/uitleggen.

Slide 22 - Quizvraag

H4
Discussie

Slide 23 - Tekstslide

Vul het ontbrekende woord in.
In een...... praten mensen samen over een onderwerp.

Slide 24 - Open vraag

Vul het ontbrekende woord in.
Deelnemers vertellen waarom ze die mening hebben. Dit doen ze met.......

Slide 25 - Open vraag

H5 & H6
Weet wat je ziet en hoort & publiek

Slide 26 - Tekstslide

Waar let je op als je wilt weten voor welk publiek een uitzending is bedoelt? er zijn meerdere antwoorden goed.
A
Aftiteling
B
Taalgebruik
C
Vorm
D
Lengte

Slide 27 - Quizvraag

4

Slide 28 - Video

00:09
Wie is er aan het woord in het filmpje?
A
Een leerling.
B
Een leraar.
C
Een presentator.

Slide 29 - Quizvraag

00:16
Is de spreker een betrouwbare bron?
A
Ja, want de spreker is ervaringsdeskundige.
B
Ja, want de spreker is ingehuurd om dit in te spreken.
C
Nee, wat je spreker is te jong om onderwijsexpert te zijn.
D
Nee, want de spreker vraagt juist om hulp aan anderen.

Slide 30 - Quizvraag

01:43
Wat is het onderwerp van het filmpje?
A
Meepraten over de inhoud van het onderwijs.
B
Meepraten over de manier van lesgeven.
C
Meepraten over het onderwijs in 2032.

Slide 31 - Quizvraag

01:44
Welk doel heeft het beeld bij wat de spreker verteld?
A
Extra informatie geven.
B
Het verhaal leuker maken.
C
Verduidelijken wat wordt gezegd.
D
A, B en C zijn allemaal juist.

Slide 32 - Quizvraag

Wat is het doel van het filmpje?
A
De kijker/luisteraar iets laten doen.
B
De kijker/luisteraar informatie geven.
C
De kijker/luisteraar amuseren.

Slide 33 - Quizvraag

Voor welk publiek is dit filmpje bedoelt?
A
Ouderen
B
Jongeren

Slide 34 - Quizvraag