Zelstandig naamwoord en Bijvoegelijk naamwoord

• Nederlands
• Praktijkonderwijs
• Leerjaar 1

Taal

lesdoel

• Aan het einde van de les weet je wat een zelfstandig naamwoord is.

• Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te  herkennen.
  

• Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.

herhaling

LIDWOORDEN

• Het lidwoord staat nooit alleen in de zin.
  
• Het lidwoord hoort altijd bij een ander woord namelijk....het zelfstandig naamwoord.
• De, Het of Een

zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord is de naam voor een mens, plant dier, ding of gevoel.

voorbeeld:

Waar loopt de oude man met zijn honden?

Hij loopt over de weg en het gras.

Zelfstandig naamwoord(en):

De scholieren willen mijn aandacht

1. Scholieren, Aandacht
2. willen, aandacht
3. Scholieren, willen
4. de, mijn

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerkracht geeft een toets

1. geeft
2. leerkracht, toets
3. geeft, leerkracht
4. toets

Zelfstandig naamwoord(en):

De leerling sluit de deur

1. Leerling
2. Sluit, deur
3. sluit
4. Leerling, deur

Zelfstandig naamwoord(en):

Hij plakt de band

1. Hij
2. De
3. Plakt
4. Band

Zelfstandig naamwoord(en):

De luie hond slaapt acht uur.

1. hond, uur
2. de, slaapt
3. luie, hond
4. slaapt, acht

Zelfstandig naamwoord(en):

De vrouw krijgt bloemen

1. De, krijgt
2. vrouw, bloemen
3. Vrouw, krijgt
4. de, bloemen

Zelfstandig naamwoord(en):

De clown zingt een lied

1. De, zingt
2. de, een
3. clown, lied
4. de, clown

Zelfstandig naamwoord(en):

Zij maken een toneelstuk

1. Maken
2. een
3. Zij
4. Toneelstuk

Zelfstandig naamwoord(en):

De buurman kookt nasi

1. Buurman, de
2. Buurman, nasi
3. de, kookt
4. nasi, kookt

Zelfstandig naamwoord(en):

Onze oom speelt op de piano

1. Oom, speelt
2. speelt, op
3. Oom, piano
4. onze, piano

Bijvoeglijk naamwoord

bijvoegelijk naamwoord

• Het zegt iets over het zelfstandig naamwoord 'rode auto.'

• Het staat tussen het lidwoord en zelfstandig naamwoord in. 'De rode auto.'

• Het bijvoegelijk naamwoord geeft extra informatie over dat zelfstandig naamwoord.

Bijvoegelijk naamwoord:

De lelijke kat is buiten

1. De
2. buiten
3. Lelijke
4. kat

Bijvoegelijk naamwoord:

Het kleine ziekenhuis was vol

1. Kleine
2. vol
3. ziekenhuis
4. was

Bijvoegelijk naamwoord:

De aardige dokter hielp mij.

1. De
2. aardige
3. mij
4. dokter

Bijvoegelijk naamwoord:

De ronde spiegel viel kapot

1. De
2. kapot
3. spiegel
4. ronde

Bijvoegelijk naamwoord:

De gele boeken zijn kapot

1. De
2. kapot
3. gele
4. boeken

Bijvoegelijk naamwoord:

De kat heeft een gebroken pootje

1. kat
2. pootje
3. heeft
4. gebroken

Bijvoegelijk naamwoord:

De meester hielp het boze meisje

1. boze
2. meisje
3. hielp
4. meester

Bijvoegelijk naamwoord:

De zwarte laptop werkt niet goed

1. laptop
2. zwarte
3. niet
4. goed

Bijvoegelijk naamwoord:

Jan pakte de botte zaag

1. pakte
2. zaag
3. Jan
4. botte

Bijvoegelijk naamwoord:

De aap droeg een gouden ring

1. droeg
2. aap
3. gouden
4. ring

opdracht

Maak de werkbladen af.

Maak de taak in NUMO Nederlands

wat kan ik nu?

• Aan het einde van de les weet je wat een zelfstandig naamwoord is.
  
• Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te herkennen.
  
• Aan het einde van de les weet jij het bijvoeglijk naamwoord te plaatsen.