Leesvaardigheid, woordenschat en schrijfvaardigheid Toets hoofdstuk 4+5 (SE week). In laatste toetsweek
Periode 3 - toetsen Nederlands
Slide 2 - Tekstslide
Vandaag
- Hoe staat het met 'Bingo met de oudjes' ? 15 mei
- Hoe staat het met de BoekenPitch - les over presenteren
- indeling 26-27-28 mei 2025
- Start hoofdstuk 4 Lezen
Vandaag
Slide 3 - Tekstslide
In deze paragraaf leer je:
Hoe je het antwoord op een meerkeuzevraag kunt vinden
Hoe de relatie tussen beeld en tekst in een reclame is
Vaststellen of informatie betrouwbaar is.
4.3 Lezen
Slide 4 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Een reclame brengt een product, dienst of idee onder de aandacht. De meeste reclames bestaan uit een combinatie van tekst en beeld:
de tekst heeft vaak een opvallende lay-out of opmaak: de verdeling van de tekst over de pagina, lettertype en -grootte, gebruik van kleur
het beeld kan een foto, plaatje of afbeelding zijn.
Een goede reclame heeft een sterke combinatie van beeld en tekst. Hierdoor komt de boodschap extra goed over.
Het belangrijkste tekstdoel van reclame is activeren: de lezer moet iets gaan doen. Meestal moet hij een product of dienst kopen, maar het kan ook zijn dat de lezer moet reageren. Bijna alle reclame heeft daarnaast andere tekstdoelen. Heel vaak is dat informatie geven, maar soms ook overtuigen of waarschuwen
4.3 Lezen - reclame (blz. 106)
Slide 5 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
De meeste reclame die je tegenkomt is commercieel. Commerciële reclame is bedoeld om je over te halen iets te kopen. Voorbeelden zijn: een folder van een supermarkt, een pop-up over een nieuwe gadget of een flyer voor een festival.
Maar reclame kan ook ideëel zijn. Ideële reclame heeft een maatschappelijk doel: het gedrag of de opvattingen van mensen veranderen. Denk bijvoorbeeld aan reclames over het milieu, dierenleed of de gevolgen van roken.
4.3 Lezen - twee soorten reclame (blz. 108)
Slide 6 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
4.3 Lezen - soorten reclame (blz. 106)
Slide 7 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Slide 8 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
Lees de leerteksten op blz. 106 en 108 en maak een powerpoint over reclame.
In de powerpoint laat je twee (meer mag ook) voorbeelden zien van reclame.
Natuurlijk moet het een commerciële- en een ideële reclame zijn.
Leg per reclame uit wat jouw opvalt aan de reclame (tekst / Lay-out / kleur)
Voor wie is de reclame vooral bedoeld, en waar zou je dat aan kunnen zien.
Wat is de boodschap: dus wat wil de maker bereiken.
Vind jij dit een goede of slechte reclame, leg ook uit waarom
Mail de opdracht uiterlijk 19 mei naar p.wouters@yuverta.nl.
4.3 Lezen - Huiswerkopdracht
Slide 9 - Tekstslide
4.1 - Meerkeuze vragen (blz. 110)
In veel toetsen kom je meerkeuzevragen tegen. Ook in het Centraal Schriftelijk Examen Nederlands. Het is dus belangrijk om te weten hoe je die aanpakt.
De volgende stappen kunnen je helpen bij het vinden van het juiste antwoord.
Lees de vraag en formuleer zelf het antwoord. Kijk of jouw antwoord bij de keuzeantwoorden staat.
Staat jouw antwoord er niet bij? Streep dan de antwoorden weg die zeker niet goed zijn.
Kijk nog een keer goed naar de tekst met de overgebleven antwoorden in gedachte.
Weet je het even niet? Sla de vraag over en probeer het later nog eens.
Weet je het echt niet? Dan moet je gokken. Vul in elk geval altijd iets in.
4.3 Lezen - meerkeuzevragen (blz. 110)
Slide 10 - Tekstslide
3.7 Grammatica - zelfstandigww en hulpww(blz. 70)
Het belangrijkste werkwoord van het werkwoordelijk gezegde noem je eenzelfstandig werkwoord (zww). Staan er meer werkwoorden in het gezegde, dan zijn dat hulpwerkwoorden (hww).
Bijvoorbeeld:
Een veganist eet vlees noch vis.
Ik heb een salade gemaakt.
Zou jij even willenproeven?
Slide 11 - Tekstslide
3.5 Aan de slag
Maak opdracht 6, 8 en 9 blz. 70-71
Maak opdracht 3a en 5 blz. 74-75
Klaar? Verder met je BoekenPitch
Morgen ook Bingo met de oudjes bespreken (15 mei)
Slide 12 - Tekstslide
Wat je moet weten voor de toets.
De verschillende tekstdoelen, tekstsoorten en voorbeelden kennen (zie B. blz. 248).
De voorbeelden van informatieve teksten (nieuwsbericht, uiteenzetting, instructie, interview) (A. H2)
Objectieve en subjectieve informatie herkennen. (H2/H3)
Verschil mening en feiten
Wat een kernzin (belangrijkste zin in een alinea) en toelichting daarop is. (uitleg en voorbeelden)
Weten wat een betoog is, en hoe je dit herkent. (H3)