17-09-21-4H

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesplan 
- MO : zinnen 
- Opdrachten 11A t/m 11D: nakijken bespreken. 
- Nakijken   opbrachten 17, 19 en 20.
- Littérature : Vragen vertalen. 

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Slide 5 - Video

Slide 6 - Tekstslide

Ik wil met een meisje van mijn leeftijd schrijven

Slide 7 - Open vraag

Hij zit in de vierde klas

Slide 8 - Open vraag

Zij is blijven zitten in de vierde klas

Slide 9 - Open vraag

Vergeet niet om een foto te sturen

Slide 10 - Open vraag

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat betekent het werkwoord aller?

Slide 15 - Open vraag

je vais
tu vas
il va
elle va
on va
nous allons
vous allez
ils vont (m)
elles vont (v)
ik ga
jij gaat
hij gaat
zij gaat
wij gaan, men gaat
wij gaan
jullie gaan, u gaat
zij gaan (m)
zij gaan (v)

Slide 16 - Tekstslide

Kies de juiste vorm:
Je ___ à l'école.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 17 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Nous ___ au cinéma.
A
vas
B
va
C
allons
D
allez

Slide 18 - Quizvraag

Kies de juiste vorm:
Il ___ au restaurant.
A
vais
B
vas
C
va
D
vont

Slide 19 - Quizvraag

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(Jij gaat) ___ souvent à Paris?

Slide 20 - Open vraag

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(Léa gaat) ___ faire du shopping.

Slide 21 - Open vraag

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(Luc en Julie gaan) ___ au concert de Stromae.

Slide 22 - Open vraag

Vul nu zelf de juiste vorm in:
(U gaat) ___ regarder le film?

Slide 23 - Open vraag

Les objectifs 
À la fin de la leçon ken/kun je: 
--> regelmatige Franse werkwoorden op -er herkennen in de tegenwoordige tijd. 
--> de regel van het vervoegen van de regelmatige werkwoorden op -er. 

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Video

Regelmatige ww op -er
De meeste werkwoorden in het Frans eindigen op -ER
Bijvoorbeeld:
  • danser
  • travailler
  • donner
Bijna al deze werkwoorden worden op dezelfde manier vervoegd. Dit noemen we de regelmatige werkwoorden op-er. 

Slide 26 - Tekstslide

De stam
De stam van het werkwoord maak je door -ER van het hele werkwoord af te halen. Later plak je hier de uitgangen achter...

Bijvoorbeeld:
parler --> parl
danser --> dans

Slide 27 - Tekstslide

je (ik)
+ e
tu (jij)
+ es
il (hij)
+ e
elle (zij)
+ e
on (men/we)
+ e
nous (wij)
+ ons
vous (jullie/u)
+ ez
ils (zij, mnl)
+ ent
elles (zij, vrl)
+ ent
UITGANGEN

van de 
werkwoorden
op

-ER

Slide 28 - Tekstslide

De uitgangen van regelmatige werkwoord op -er

Slide 29 - Tekstslide

Sleep de uitgangen naar de juiste plek!

Je
Tu
Il
Nous
Vous
Ils
E
ES
E
ONS
EZ
ENT

Slide 30 - Sleepvraag

Wat is de stam van parler?

Slide 31 - Open vraag

Wat is de stam van marcher?

Slide 32 - Open vraag

Wat is de stam van danser?

Slide 33 - Open vraag

Wat is de stam van inviter?

Slide 34 - Open vraag

donner - tu ...
A
donner
B
donne
C
donnes
D
donnons

Slide 35 - Quizvraag

demander - nous ...
A
demandez
B
demandent
C
demandons
D
demande

Slide 36 - Quizvraag

manger - je ...
A
manger
B
mangez
C
manges
D
mange

Slide 37 - Quizvraag

danser - elle ...
A
dansons
B
danses
C
danse
D
dansez

Slide 38 - Quizvraag

parler - vous ...
A
parlez
B
parlons
C
parlent
D
parle

Slide 39 - Quizvraag

vertaal:
hij praat
A
il parles
B
il parlons
C
il parler
D
il parle

Slide 40 - Quizvraag

vertaal:
jij zoekt
A
tu cherches
B
tu cherche
C
tu cherchons
D
tu cherchez

Slide 41 - Quizvraag

 Passé composé

Slide 42 - Tekstslide

Herhaling chapitre 1: Présent, Passé composé 
- Présent : Heden ( ik zing)
- Passé composé: Voltooid tegenwoordige tijd ( ik heb gezongen)

- Présent: Je chante
- Passé composé: J'ai chanté

Slide 43 - Tekstslide

Passé composé
Iets dat in het verleden is afgerond = voltooid tegenwoordige tijd

ik heb gegeten = j'ai mangé
ik ben gegaan = je suis allé

Slide 44 - Tekstslide

Hoe maak je een Passé composé?
A
avoir + ww op é
B
aller + ww op é
C
faire + ww op é
D
avoir

Slide 45 - Quizvraag

Vul het rijtje van avoir in!
+ vertaling!

Slide 46 - Open vraag

Welke zin staat in de voltooide tijd?
A
ik heb gespeeld
B
ik speelde
C
ik zal spelen
D
ik speelde

Slide 47 - Quizvraag

Tu (écouter)
A
as écouté
B
a écouté
C
ont écouté
D
e écouté

Slide 48 - Quizvraag

ils (regarder)
A
a regardé
B
ont regardé
C
e regardé
D
ent regardé

Slide 49 - Quizvraag

Wij hebben gewoond
A
vous avez habité
B
nous sommes habité
C
nous avons habité
D
nous habitons

Slide 50 - Quizvraag