23/9 Fictie 2 mavo

1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning

  • Instructie
  • Werken/lezen
  • Afsluiten

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat fictie is
  • Weet je wat de aspecten hoofdpersonages, bijpersonages, chronologie, flashback, verteltijd, vertelde tijd, spanning en ruimte binnen fictie betekenen                                    


Slide 3 - Tekstslide

Wat is fictie?
Verhalen die je willen vermaken door spannende, romantische, droevige, griezelige of grappige gebeurtenissen. 
Ze nemen je mee naar een niet bestaande wereld of naar een andere tijd. 
Die verzonnen gebeurtenissen noem je fictie. 

Fictie is dus niet echt gebeurd!

Slide 4 - Tekstslide

De opdracht
  • Jullie krijgen een aantal lessen de tijd om een kort verhaal te lezen.
  • Tijdens het lezen maken jullie aantekeningen over het verhaal.
  • Deze aantekeningen gaan jullie leren.
  • Hierover krijgen jullie een SO.

  • Wanneer heb je de tijd om te lezen een aantekeningen te maken?
  • Je krijgt drie lessen de tijd om te lezen en om aantekeningen te maken. Zorg dat je die ook echt maakt, anders heb je niks om te leren voor de toets!

Slide 5 - Tekstslide

Personages en tijd
Personages:
Hoofdperso(o)n(en) -> Je kent de gedachten en gevoelens; maakt een ontwikkeling door. 
Bijfiguren -> Leer je oppervlakkig kennen en vooral uiterlijk wordt beschreven.

Tijd: 
Chronologisch, flashbacks, vertelde tijd (hoelang de gebeurtenissen in het verhaal duren: uur, week, dag, 10 jaar) en verteltijd (hoeveel tijd de schrijver nodig heeft om het verhaal te vertellen: aantal pagina’s, regels, woorden).

Slide 6 - Tekstslide

Personages: hoofdpersonen 

Hoofdpersonen worden het meest uitgebreid beschreven, zodat je goed met ze kunt meeleven. Je komt veel te weten over hun innerlijk; gedachten, gevoelens, verlangens, dromen, wensen en angsten. 

Hun karakter kan zich in de loop van het verhaal ontwikkelen: je leert ze steeds beter kennen door wat ze doen, denken en zeggen. Ze reageren niet altijd hetzelfde en zijn dus niet voorspelbaar: soms doen ze dappere dingen, maar zijn ze tegelijkertijd doodsbang. 

Slide 7 - Tekstslide

Personages: hoofdpersonen  
De hoofdpersoon in een verhaal is:

- De persoon die het meeste aandacht krijgt van de schrijver.
- Je leest het verhaal door zijn/haar ogen.
- Je weet wat hij/zij doormaakt, denkt en zegt.
- Heel soms zijn er meerdere hoofdpersonen.

Slide 8 - Tekstslide

Personages: bijfiguren
De bijfiguren worden eenvoudig beschreven. De meeste aandacht krijgt hun uiterlijk: gezichtsuitdrukking, houding en kleding. 
Vaak zijn ze aan hun uiterlijk direct herkenbaar: schurken zien er gemeen uit en helden zien er stoer uit. Tevens hebben ze vaak maar één eigenschap: schurken hebben een gemeen en slecht karakter; helden zijn sterk en nooit bang.

Slide 9 - Tekstslide

Tijd: Chronologie

Een verhaal noem je chronologisch als de gebeurtenissen in het verhaal worden verteld in de volgorde zoals ze zich in werkelijkheid ook hadden afgespeeld.

Bijvoorbeeld: Begin-midden-eind

Dit maakt het natuurlijk nogal voor de hand liggend dat als dit niet het geval is (de gebeurtenissen worden in een andere volgorde verteld dan ze zich hebben afgespeeld), we spreken van een a-chronologisch verhaal. 

Bijvoorbeeld: Eind, begin, midden.

Slide 10 - Tekstslide

Tijd: Flashback 

Wanneer een personage terugblikt op een gebeurtenis, dan spreek je van een flashback. De gebeurtenis onderbreekt de loop van het verhaal. Pas op dat je een flashback niet verward met een a-chronologisch geschreven verhaal.


Bijvoorbeeld:

"Twaalf jaar geleden is dokter Hogenstijn met een experimenteel onderzoek begonnen in opdracht van de regering. Het was een onderzoek naar DNA-manipulatie. Het doel was het integreren van gemodificeerd DNA-materiaal en computerhardware. Kunstmatige intelligentie. Nu, na twaalf jaar is dit doel bereikt. Dokter Hogenstijn heeft een monster geschapen."  


Slide 11 - Tekstslide

Vertelde tijd
Elk verhaal duurt een zekere hoeveelheid tijd. Uren, dagen, maanden, jaren. Soms makkelijk te bepalen, maar soms ook met hiaten.
Bij grote sprongen in de tijd spreken we van: Versnellingen
Als een gebeurtenis uitgebreider verteld wordt dan de gebeurtenissen ervoor en erna spreken we van: Vertraging

Slide 12 - Tekstslide

Verteltijd
Dit wordt meestal uitgedrukt in het aantal pagina's of woorden dat een te onderzoeken verhaal of een gedeelte daarvan omvat, of men kan de tijd chronometreren die de 'gemiddelde' lezer nodig zou hebben voor de lectuur van de betreffende tekst of tekstpassage. 

Slide 13 - Tekstslide

Spanning en ruimte
Spanning:
Spelen met tijd (bv. flashbacks). Schrijver houdt informatie achter en er zijn open plekken in het verhaal. 

Ruimte: 
Plekken waar de gebeurtenissen zich afspelen. Ook bijv. seizoenen en weer horen bij ruimte. Met de ruimte kan een schrijver voor een bepaalde sfeer en spanning zorgen. 
Waar denk je aan bij onweer, regen, sneeuw?

Slide 14 - Tekstslide

Spanning 
In een boek draait het om spanning. Een schrijver kan dat op verschillende manieren doen:
- je kunt meeleven met de hoofdpersoon: de hoofdpersoon is herkenbaar voor je (door zijn leeftijd, door zijn uiterlijk, door wat hij doet) en je weet precies wat de hiofdpersoon denkt en voelt. 
- door de opbouw: vooruitwijzing, cliffhanger, uitgebreide beschrijving van een gebuertenis
- door de ruimte: het verhaal speelt zich af in een enge of donkere ruimte. 

Slide 15 - Tekstslide

Ruimte
  • Ruimte als plaats: land, plaats, huis, kamer, gebouw, park, etc.
  • Sfeer in de ruimte: angstig, beklemmend, hoopvol, vreugdevol, etc.

Slide 16 - Tekstslide

Opdracht voor de komende drie lessen
  • Pak een schrift en pen --> Zorg dat je je schrift niet kwijtraakt en je dat je die de volgende keer zo weer kunt pakken!
  • Je schrijft niet in de tekst van het verhaal, deze wordt voor meerdere klassen gebruikt en blijft op school.
  • Iedereen maakt z’n eigen aantekeningen --> het is dus stil!!!
  • Je aantekeningen neem je mee naar huis en neem je de komende lessen mee.
 --> Hier ben je zelf verantwoordelijk voor! 
   --> Aantekeningen kwijt = niks om te kunnen leren.
  • Het verhaal houd je netjes en leg je op de hoek van je tafel als je klaar bent.

                             -->>>>>>>>>>Klaar = in stilte lezen!<<<<<<<<<<--

Slide 17 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk: 

Lezen en aantekening maken in stilte!
NIET OP HET VERHAAL SCHRIJVEN!!!!

Klaar = in stilte lezen


timer
23:00

Slide 18 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • weet je wat fictie is
  • Weet je wat de aspecten hoofdpersonages, bijpersonages, chronologie, flashback, verteltijd, vertelde tijd, spanning en ruimte binnen fictie betekenen                                    


Slide 19 - Tekstslide

Ik heb goed en geconcentreerd gewerkt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll

Ik kan uitleggen wat er met de begrijpen hoofdpersonages, bijpersonages, chronologie, flashback, verteltijd, vertelde tijd, spanning en ruimte bedoeld wordt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 21 - Poll

Reflectie:
Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
Wat kan nog iets beter?

Slide 22 - Open vraag

Feedback
Wat vond je fijn/goed aan deze les?
Wat zou je liever anders willen zien?

Slide 23 - Open vraag