Les 5 - Fictie 2: vertelvolgorde/tempo en spanning

Welkom ATL4C!
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Voordat de timer afgaat...
timer
3:00
- Jas uit en tas van tafel
- Telefoon in de tas
- Boek en schrift op tafel
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 47 min

Onderdelen in deze les

Welkom ATL4C!
  • We zorgen voor een veilige leeromgeving
  • We laten elkaar uitpraten
  • We laten elkaar en elkaars spullen met rust
  • We letten op ons taalgebruik
  • Spullen compleet
Voordat de timer afgaat...
timer
3:00
- Jas uit en tas van tafel
- Telefoon in de tas
- Boek en schrift op tafel

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
- Lesdoel 
- Herhaling vorige week
- Fictie 2: vertelvolgorde, verteltempo en spanning
- Zelfstandig werken: boek lezen of begrippen koppelen
- Afsluiting

Slide 2 - Tekstslide

Aan het einde van de les...
... kun je de vertelde tijd, vertelvolgorde en verteltempo van een verhaal beschrijven 

... kun je spanningstechnieken herkennen in een verhaal

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling vorige week
1. Wat was een 'setting'?


2. Welke twee dingen hebben invloed op de setting van een verhaal?


3. Wat was het verschil tussen chronologisch en niet-chronologisch?


4. Wat betekenen terugverwijzingen, vooruitwijzingen en flashbacks en waar horen deze bij?

Slide 4 - Tekstslide

Herhaling vorige week
1. Wat was een 'setting'?
De setting is de 'vibe' van een verhaal
2. Welke twee dingen hebben invloed op de setting van een verhaal?
Ruimte en tijd. Bijvoorbeeld: donker, grauw en jaren '40 = negatief. 
Zonnig, mooi weer en tegenwoordig klinkt positiever. 
3. Wat was het verschil tussen chronologisch en niet-chronologisch?
Chronologisch = het verhaal wordt in de waargebeurde volgorde verteld. Niet-chronologisch is dat het verhaal in een andere volgorde wordt verteld dan hoe het daadwerkelijk is gegaan. 
4. Wat betekenen terugverwijzingen, vooruitwijzingen en flashbacks en waar horen deze bij?
Terugverwijzing = korte terugblik naar het verleden (1 zin). Vooruitwijzing = korte blik naar toekomst. Flashbacks = verhaal wordt onderbroken en gaat terug naar het verleden. 

Slide 5 - Tekstslide

Vertelde tijd en verteltijd
Wat zou dat betekenen in een verhaal?

Slide 6 - Tekstslide

Vertelde tijd en verteltijd
Vertelde tijd = de tijd die in een verhaal voorbij gaat. 
- Dag benoemen, aantal jaar benoemen, tijd benoemen. 
- Verschilt per boek (soms jaren, soms dagen)

Verteltijd = de tijd die nodig is om het verhaal te lezen
- Uitdrukken in bladzijdes of aantal woorden

Slide 7 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Je leest een boek van 355 bladzijdes. In hoofdstuk 1 is de hoofdpersoon nog maar 12 jaar en in hoofdstuk 34 is ze inmiddels 23 jaar. Wat is de verteltijd en wat is de vertelde tijd?

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeeld: 
Je leest een boek van 355 bladzijdes. In hoofdstuk 1 is de hoofdpersoon nog maar 12 jaar en in hoofdstuk 34 is ze inmiddels 23 jaar. Wat is de verteltijd en wat is de vertelde tijd?

Verteltijd = 355 bladzijdes
Vertelde tijd = 11 jaar

Slide 9 - Tekstslide

Verteltempo 

Slide 10 - Tekstslide

Spanning
= zorgt ervoor dat je een verhaal wilt lezen/afmaken. 

Techniek 1: gebeurtenissen in een verhaal 
- De hoofdpersoon bevindt zich in een bedreigende situatie en gevaarlijke omgeving
- Het verhaal krijgt een onverwachte wending
- Er is een cliffhanger: een onderbreking van het verhaal op een spannend moment

Slide 11 - Tekstslide

Spanning
 Techniek 2: opbouw van het verhaal
- Het bevat open plekken. Je krijgt veel vraagtekens bij het verhaal en wilt daarom verder lezen om het antwoord te achterhalen. 
- De schrijver wekt bepaalde vermoedens op. Je moet verder lezen om te beslissen of deze vermoedens kloppen. 
- Uitstel: De ontknoping van het verhaal laat op zich wachten
- Informatiesprong: de lezer weet iets wat de hoofdpersoon nog niet weet

Slide 12 - Tekstslide

Wat wordt er bedoeld met de verteltijd?
A
hoe lang je vertelt
B
hoe lang het verhaal duurt
C
hoeveel pagina's het verhaal heeft
D
hoeveel woorden het verhaal heeft

Slide 13 - Quizvraag

Als een lang verhaal over een korte tijd gaat dan?
A
Is het verteltempo 'hoog'
B
Is het verteltempo 'regelmatig'
C
Is het verteltempo 'traag'
D
Dan is er sprake van een tijdsprong.

Slide 14 - Quizvraag

Wat is de vertelde tijd?
A
De tijd die nodig is om een verhaal te lezen.
B
Het aantal pagina's.
C
De tijd die in het verhaal voorbijgaat.
D
Een jaar.

Slide 15 - Quizvraag

Welke techniek hoort niet bij het opbouwen van "spanning"?
A
Een bedreigende situatie
B
Onverwachte wending
C
Cliffhanger
D
Tegenstelling

Slide 16 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Wat
1. Boek lezen
2. Begrippen koppelen aan leesboeken 
3. Begrippen overnemen met betekenis erachter
Hoe
Leesboek en schrift
Hulp
Zelfstandig
Tijd
20 minuten
Klaar?
Volgende opdracht kiezen

Slide 17 - Tekstslide

Tot morgen!
Neem mee: leesboek en schrift

Slide 18 - Tekstslide

timer
2:00

Slide 19 - Tekstslide