herhaling ch. 3 en 5 voor klas 1

• Frans
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

HERHALING CH. 3 en 5

il/elle/on a

nous avons

vous avez

ils/elles ont

tu as

j'ai

wij hebben

zij hebben (ml&vr)

ik heb

jullie hebben & u heeft

jij hebt

hij/zij/men heeft (wij hebben)

être

=

 zijn

il/elle/on est

nous sommes

vous êtes

ils/elles sont

tu es

je suis

wij zijn

zij zijn (ml&vr)

ik ben

u bent & jullie zijn

jij bent

hij/zij/men is (wij zijn)

Werkwoorden op -er. Sleep de vervoegingen van het werkwoord naar de juiste persoon.

je

tu

il / elle / on

nous

vous

ils / elles

parle

habitez

regardons

détestent

joue

danses

Le verbe 'aller' 

Het werkwoord gaan is in het Frans aller.

Aller is een onregelmatig werkwoord. 

ALLER - GAAN

Wat betekent Aller?

Zet in de goede vorm:
Tu (aller) à Paris

1. allons
2. vas
3. va
4. allez

Zet in de goede vorm:
Elle (aller) à Paris

1. vas
2. vont
3. va
4. allons

Zet in de goede vorm:
mes parents (aller) à Paris

1. allez
2. vas
3. va
4. vont

Vertaal: ik ga

Vertaal: zij gaan (mannelijk meervoud)

Vertaal: zij gaat

Ils/elles

Vous

Nous

Il/elle/on

Tu 

vont

allez

allons

va

vas

vais

je 

Hoe zeg je in het Frans: "Ik eet nooit pizza"?

1. Je mange jamais de pizza
2. Je ne mange jamais de pizza
3. Je mange de la pizza jamais
4. Je ne jamais mange de pizza

Welke zin betekent: "Hij eet niets"?

1. il ne mange plus
2. il ne rien mange
3. il ne mange rien
4. il ne mange pas

Kies de juiste ontkenning voor: "Hij werkt niet meer."

1. il travaille pas
2. il n' travaille plus
3. il pas ne travaille
4. il ne travaille plus

Kies de ontkenning voor: "Wij gaan niet naar school."

1. nous n'allons pas à l'école
2. nous pas allons à l'école
3. nous allons pas à l'école
4. nous allons ne pas à l'école

Vul de ontkenning voor: "het is niet woensdag."

1. c'est pas mercredi
2. ce n'est pas mercredi
3. c'est mercredi
4. ne pas c'est mercredi