3hv - grammatica h4 (uitleg)

May / might / to be allowed to
Er zijn in het Engels, naast can, nog 3 verschillende manieren om te zeggen dat iets mag:
1. May: mogen (toegestaan - alleen in de tegenwoordige tijd) - zou kunnen
You may go now.
Debbie is late: she may be ill.
2. Might: zou misschien mogen (toegestaan; formeel), zou misschien kunnen (mogelijk)
Might I ask the Minister a question?
There might be fully automatic cars soon.
3. To be allowed to: mogen (toegestaan - gebruikt in alle tijden en altijd in plaats van may en can in alle andere tijden dan de tegenwoordige tijd.)
Thomas was allowed to leave early.
Everyone will be allowed to use a dictionary.
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 12 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

May / might / to be allowed to
Er zijn in het Engels, naast can, nog 3 verschillende manieren om te zeggen dat iets mag:
1. May: mogen (toegestaan - alleen in de tegenwoordige tijd) - zou kunnen
You may go now.
Debbie is late: she may be ill.
2. Might: zou misschien mogen (toegestaan; formeel), zou misschien kunnen (mogelijk)
Might I ask the Minister a question?
There might be fully automatic cars soon.
3. To be allowed to: mogen (toegestaan - gebruikt in alle tijden en altijd in plaats van may en can in alle andere tijden dan de tegenwoordige tijd.)
Thomas was allowed to leave early.
Everyone will be allowed to use a dictionary.

Slide 1 - Tekstslide

Past perfect
Je gebruikt de past perfect als je twee dingen tegelijkertijd wilt uitdrukken. Je wilt zeggen dat:
1. Iets was gebeurd
2. En het voor iets anders gebeurde
Vaak staat in het andere zinsdeel een werkwoord in de past simple.
After she had finished her homework, she played a videogame.
Before he called his friend, he had checked his messages.

Slide 2 - Tekstslide

Past perfect vs past simple

Slide 3 - Tekstslide

Past perfect
Je maakt de past perfect met had / 'd + voltooid deelwoord
I had played a game.
I hadn't played a game.
Had I played a game?

Slide 4 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
  • Een bijvoeglijk naamwoord (adjective) zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
She is wearing a beautiful dress.

Slide 5 - Tekstslide

Adjectives and adverbs
  • Een bijwoord (adverb) geeft informatie over het hoe: hoe iets gebeurt of bijvoorbeeld hoe oud iets is. Een bijwoord zegt iets over:
  1. Een werkwoord: She sings beautifully.
  2. Een bijvoeglijk naamwoord: This castle is really old.
  3. Een ander bijwoord: The car drove extremely slowly.

Slide 6 - Tekstslide

Both / either / neither
  • Als je in een zin beide personen of dingen wilt benomen, gebruik je vaak de volgende samenstellingen:
1. Both ... and (zowel ... als)
Both Julie and Trevor fell ill after dinner.
2. Either ... or (of ... of)
We can go either to the zoo or the park.
3. Neither ... nor (noch ... noch)
I'm afraid I like neither the zoo nor the park.

Slide 7 - Tekstslide

Both / either / neither
Je gebruikt both, either, neither als je wilt verwijzen naar twee personen of dingen.
1. Both (beide)                                             
I can't choose, I like them both.
2. Either (een van beide)
We can meet either Friday or Saturday.
3. Neither (geen van beide)
I'm afraid neither day suits me.

Slide 8 - Tekstslide

Comparisons
Om de vergrotende trap te maken, zet je -er achter of more voor een bijvoeglijk naamwoord. Om de overtreffende trap te maken, zet je -est achter of most voor een bijvoeglijk naamwoord. 


Slide 9 - Tekstslide

Comparisons
Uitzonderingen:
1. één lettergreep: -er / -est
quick - quicker - quickest
2. twee lettergrepen op -le, -er, -ow, -y: -er / -est
simple - simpler - simplest
clever - cleverer - cleverest
shallow - shallower - shallowest
easy - easier - easiest
3. twee lettergrepen niet op -le, -er, -ow, -y: more / most
famous - more famous - most famous
careful - more careful - most careful

Slide 10 - Tekstslide

The passive
  • Je gebruikt de lijdende vorm (passive) om aan te geven wat er gebeurt. Het is hier niet belangrijk wie het doet.
You are advised to tell someone where you're going.
These photos were posted online yesterday.
  • Je maakt de passive met een vorm van to be + voltooid deelwoord. De vorm van to be hangt af van de tijd van de zin.
  1. Present simple passive (tegenwoordige tijd): am, is are
  2. Past simple passive (verleden tijd): was, were

Slide 11 - Tekstslide

The passive
Hoe maak je van een active zin een passive zin?
1. Maak van het lijdend voorwerp / meewerkend voorwerp (wat?) een onderwerp
They sell fruit here. > Fruit is sold here.
2. Voeg een vorm van to be voor het hoofdwerkwoord
Claire sends daily updates. > Daily updates are sent by Claire.
3. Maak van het hoofdwerkwoord een voltooid deelwoord
Someone stole my bike. > My bike was stolen by someone.

Slide 12 - Tekstslide