Hoofdletters en leestekens niv. 3

Hoofdletters
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1,2

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Hoofdletters

Slide 1 - Tekstslide

Oefen verder in SCORE.
Hoofdletters
in een zin
Een zin begint met een hoofdletter.

Bijvoorbeeld:
Ik kom naar je toe.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters 
bij eigennamen

Alle namen van personen.

Bijvoorbeeld:
Wanneer komen An en Jan?
Karel de Vries

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters bij persoonsnamen
Je schrijft altijd de voornaam én achternaam
met een hoofdletter:

Anna Mulder 
Wesley Smit 





Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tussenvoegsels
Sem de Vries 
Geachte meneer De Vries
De Vries
Iris van Vliet 
familie Van Vliet

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters bij aardrijkskundige namen


Namen van plaatsen, streken, provincies en landen schrijf je met een hoofdletter. 



Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bijvoorbeeld:
Ik ga met Ivo naar Parijs.

Gelderland

Middellandse Zeegebied

Friese koek
Nederlandse identiteit


Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aardrijkskundige namen

Maar ook bijvoorbeeld voor straatnamenbergen, rivieren, woestijnen en zeeën.




Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aardrijkskundige namen


Bijvoorbeeld:
de Alpen, de Maas, de Sahara, de Poolster



Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Uitzondering:

Windstreken schrijf je met een kleine letter:
oost, west, thuis best

Ook:
zon, maan, ster



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Namen van bedrijven, merken, organisaties, evenementen

Rabobank, Shell
  Coca-Cola, BMW
Greenpeace, Red Bull
Pinkpop

Uitzonderingen bij sommige organisaties en bedrijven
iPhone, HEMA, YouTube

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dagen en tijd
Feestdagen schrijf je met een hoofdletter
Kerst of Kerstmis, Pasen

Afleidingen van feestdagen niet
eerste kerstdag, sinterklaasfeest

Dagen, maanden en seizoenen niet
maandag, januari, zomer, oktober

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Religie
Heilige begrippen schrijf je met een hoofdletter:
God, Allah, Sint-Maarten
U of u





Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de hoofdletters goed?
A
Mevrouw A. van Beek
B
Mevrouw A. van beek
C
Mevrouw Van Beek
D
Mevrouw van Beek

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke is juist?
A
mercedes
B
Mercedes

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdletters: goed of fout?
Zuid-Hollandse
A
goed
B
fout

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe schrijf je het juist:
de zon komt op in het oosten
A
De Zon komt op in het Oosten.
B
De zon komt op in het Oosten.
C
De Zon komt op in het oosten.
D
De zon komt op in het oosten.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

koningsdag
A
hoofdletter
B
kleine letter

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De Kermis staat van Woensdag tot Zaterdag op het Stationsplein.
A
hoofdletters staan allemaal goed
B
1 hoofdletter staat goed
C
2 hoofdletters staan goed
D
3 hoofdletters staan goed

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leestekens
  • Punten
  • Komma's
  • Vraagteken 
  • Uitroepteken

Slide 20 - Tekstslide

Leerdoelen:
• Je weet dat hele zinnen beginnen met een hoofdletter.
• Je kent de regels voor hoofdletters in eigennamen en aardrijkskundige namen.
• Je kunt de regels toepassen in eenvoudige situaties.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waarom gebruik leestekens en hoofdletters?
  • Dan weet je precies waar de zin begint en eindigt.
  • Je weet waar je de nadruk moet leggen of een leespauze moet inlassen.
  • Zodat je de zinnen makkelijker kunt lezen.

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De punt
  • Aan het einde van elke zin.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De punt

  • Bij afkortingen als m.b.v. of t.a.v. of dr.


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het vraagteken
  • Aan het eind van een vraag:
Wanneer gebruiken we een vraagteken?
Wat wil jij eten?


Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het uitroepteken
  • Na een bevel: Lig!
  • Na een uitroep: Auw!
  • Na een oproep: Kom vandaag naar het stembureau!



Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het uitroepteken

Let op! Gebruik niet teveel uitroeptekens in een tekst! Dan valt het niet meer op! Het kan vrij dwingend overkomen!


Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
Een komma is een rustpunt in de zin, het zorgt ervoor dat je de zin makkelijker kunt lezen en zorgt voor meer tekstbegrip.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De komma
Bij een opsomming:

Ik kocht bij de bakker twee broden, een rijstevlaai en vijf harde broodjes.

Wij hebben Joep, Piet, Bram en Esther gesproken.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar komma's plaatsen?
  • Voor een voegwoord: omdat, doordat, zoals, terwijl, aangezien, want en maar.


Ik kan niet naar het feest, omdat ik dan op vakantie ben.

Je kunt ook horen waar de komma komt.


Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer komma's plaatsen?

  • Als je teveel komma's moet plaatsen, is je zin te lang. Zet een punt en maak er meerdere kortere zinnen van. Dat houdt je tekst actief en helder.

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies