GPL periode 2

Voor het uitvoeren van een voorbehoudenhandeling heb je een schriftelijke opdracht van de arts nodig.
A
Juist
B
Onjuist
1 / 31
volgende
Slide 1: Quizvraag
Verpleging en verzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen.

Onderdelen in deze les

Voor het uitvoeren van een voorbehoudenhandeling heb je een schriftelijke opdracht van de arts nodig.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 1 - Quizvraag

Als ik bevoegd ben mag ik een risico volle handeling zelfstandig uitvoeren.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 2 - Quizvraag

WGBO staat voor:
A
Wet op de gezondheid behandelingsovereenkomst
B
Wet geneesmiddel beroepsovereenkomst
C
Wet op de geneeskundige behandelingsovereenkomst
D
Wet op de gedrags beroeps overeenkomst

Slide 3 - Quizvraag

Werking van medicijnen. 
Welke werking hoort bij welk medicijn?
Vaccinatie
Voorkomen van ziekten
Antibiotica
Bestrijden van
de oorzaak van een ziekte 
Bestrijden of verzachten gevolgen van ziekte
Analgetica

Slide 4 - Sleepvraag

Gewenning van een medicijn betekent
A
lichamelijke en/of psychische afhankelijkheid
B
ophoping van medicijnen in het lichaam
C
werking van medicatie op elkaar
D
steeds meer van een geneesmiddel nodig hebben om hetzelfde effect te bereiken.

Slide 5 - Quizvraag

Een ....... is een middel dat er wel als geneesmiddel uitziet, maar geen werkzame stoffen bevat.
A
Capsule
B
Dragee
C
Placebo
D
Injectie

Slide 6 - Quizvraag

Mevrouw Damsma heeft een blaasontsteking. Ze heeft van de huisarts een antibioticakuur voorgeschreven. Ze moet deze drie keer per dag per os (via de mond) innemen. Na twee dagen merkt mevrouw Damsma dat ze een rode plekjes op haar arm krijgt.

Waar heeft mevrouw Damsma last van?
A
Gewenning
B
Verslaving
C
Bijwerkingen
D
Placebo effect

Slide 7 - Quizvraag

Welke drie beroepsbeoefenaars mogen een recept uitschrijven?
A
Arts, tandarts, verpleegkundige
B
Verloskundige, fysio, arts
C
Arts, apotheker, tandarts
D
Arts, tandarts, verloskundige

Slide 8 - Quizvraag

Wat betekent de aanduiding 'retard' achter een medicijnnaam?
A
Snel werkend
B
Langzaam werkend
C
Kort werkend

Slide 9 - Quizvraag

Je komt erachter dat je een verkeerd medicijn hebt gegeven aan een zorgvrager.
Je hebt de fout zelf al opgelost.
Moet je nu alsnog een (VIM) melding hiervan maken?
A
Nee, dit is niet nodig. Ik heb het zelf opgelost.
B
Ja, van alle fouten moet een VIM melding gemaakt worden.
C
Nee, ik hoef alleen maar meldingen over collega's te maken.

Slide 10 - Quizvraag

Een aangebroken insuline pen moet ook in de koelkast bewaart worden.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 11 - Quizvraag

Enterale toediening gebeurd via de:
A
Mond
B
Rectaal
C
Per os
D
Alle antwoorden zijn goed

Slide 12 - Quizvraag

Een voorbeeld van parenterale toediening zijn oogdruppels
A
Juist
B
Onjuist

Slide 13 - Quizvraag

Complicaties van inhalatie medicatie zijn:
A
Hartritme stoornissen
B
Heesheid
C
Schimmelinfectie
D
Alle antwoorden zijn juist

Slide 14 - Quizvraag

Een voorzetkamer mag niet worden afgedroogd maar moet worden gedroogd aan de lucht
A
Juist
B
Onjuist

Slide 15 - Quizvraag

Op welke 3 plekken mag je IM injecteren?
A
Onderbeen, Bovenbeen, Buik
B
Bovenarm, Bovenbeen, Bil
C
Onderarm, Bil, Onderbeen
D
Bil, Buik, Bovenbeen

Slide 16 - Quizvraag

Waar staat de afkorting IM voor?
A
Intra modulair
B
Intramuraal
C
Intramusculair

Slide 17 - Quizvraag

Wat is een reden om SC te injecteren?
A
Omdat het medicijn langzaam opgenomen moet worden
B
Omdat je snel moet handelen, het medicijn moet snel opgenomen worden
C
Omdat de patient dit fijner vindt.

Slide 18 - Quizvraag

Iemand heeft een halfzijdige verlamming. Waar ga je injecteren?
A
In de aangedane arm, de zorgvrager voelt dit immers niet
B
In de niet aangedane zijde.

Slide 19 - Quizvraag

Wat is subcutaan?
A
Onder de huid
B
Op de huid
C
In de huid
D
Door de huid

Slide 20 - Quizvraag

Na een heparine (fragmin) toediening moet je de huid masseren
A
Juist
B
Onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Bij zorgvragers die insuline bij zichzelf toedienen, kunnen onderhuidse problemen ontstaan.

Wat is lypohypertrofie?
A
Het ontstaan van kleine wondjes door regelmatig op de zelfde plek te injecteren
B
Het ontstaan van onderhuids littekenweefsel door frequent op dezelfde plaats te injecteren
C
Het afnemen van de onderhuidse vetlaag door frequent op dezelfde plaats te injecteren

Slide 22 - Quizvraag

Wat zijn geschikte plaatsen om een bloedsuiker te prikken?
A
Zijkant top: Middelvinger, ringvinger, pink
B
Zijkant top: Wijsvinger, pink, middelvinger
C
Midden: Middelvinger, ringvinger, duim
D
Midden: Wijsvinger, pink, duim

Slide 23 - Quizvraag

De regel van 5 bij het toedienen van medicijnen:
A
Juiste: Persoon, toedieningswijze, houdbaarheid, tijd, dosering.
B
Juiste: Persoon, houdbaarheid, medicijn, hoeveelheid en dosering, tijd
C
Juiste: Persoon, medicijn, tijd, toedieningswijze, hoeveelheid en dosering.

Slide 24 - Quizvraag

Een kant en klare injectiespuit dien je eerst te ontluchten
A
Juist
B
Onjuist

Slide 25 - Quizvraag

Zorgvragers met diabetes type 1 gebruiken altijd insuline
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Bij intramusculair injecteren mag je tot max .. ml injecteren.
A
2
B
4
C
5
D
7

Slide 27 - Quizvraag

Een contra indicatie voor IM injecteren kan zijn:
A
De gezondheidstoestand laat het niet toe
B
De zorgvrager heeft ernstige prikangst
C
De zorgvrager heeft aan de injecterende zijde een infuus
D
Alle antwoorden zijn goed.

Slide 28 - Quizvraag

Bij een subcutane injectie mag je tot max .. ml injecteren
A
1-2 ml
B
2-3 ml
C
3-4 ml
D
4-5 ml

Slide 29 - Quizvraag

Bij gezonde mensen zit de bloedsuiker tussen de:
A
6-10 mmol
B
5-8 mmol
C
4-6 mmol
D
1-4 mmol

Slide 30 - Quizvraag


A

Slide 31 - Quizvraag