Decimale getallen optellen en aftrekken, 1F

Decimale getallen
handig optellen en aftrekken
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
RekenenMiddelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 5

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 70 min

Onderdelen in deze les

Decimale getallen
handig optellen en aftrekken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

           Leerdoelen
  • Je kunt sommen met decimale getallen cijferend uitrekenen.
  • Je kent een handige manier om sommen met decimale getallen snel uit te rekenen.

Slide 2 - Tekstslide

3. Leerdoelgericht werken
De docent geeft het onderwerp, RTTI geformuleerde leerdoelen en de lesopbouw aan. De docent weet de leerdoelen goed te laten aansluiten bij de voorkennis en het (taal)niveau van de leerlingen. Gedurende de les wordt continu een terugkoppeling naar de leerdoelen gemaakt om de mate van beheersing te controleren.   
Wat weet je over decimale getallen?

Slide 3 - Woordweb

Voorbeelden:
Getal met een komma.
Geldbedragen zijn getallen met 2 decimalen.
Een getal met meer decimalen is niet per se een groter getal.
Een nul achter de komma toevoegen heeft geen invloed op de waarde.
Tienden, honderdsten, duizendsten.

Cijferend rekenen
  • Zorg bij decimale getallen dat de komma's recht onder elkaar staan,
en reken de som onder de streep uit.
  • Je mag achter de komma altijd een extra nul aan het eind zetten,
om het aantal decimalen gelijk te maken.




34,80
   2,55
_______+
37,35

Slide 4 - Tekstslide

Voor een meer uitgebreide uitleg, zie de voorgaande les over optellen en aftrekken.
Reken cijferend uit:

2,568 + 5,29 =

Slide 5 - Open vraag

Zet de komma's recht onder elkaar. Je mag een extra 0 aan het eind toevoegen om het aantal decimalen gelijk te maken.
Reken cijferend uit:

6,47 - 3,253 =

Slide 6 - Open vraag

Zet de komma's recht onder elkaar. Je mag een extra 0 aan het eind toevoegen om het aantal decimalen gelijk te maken.
Handig rekenen
Reken een som snel uit door eerst een decimaal getal af te ronden.

Bijvoorbeeld
2,50 + 1,99  = ?
Het is makkelijker om met ronde getallen te rekenen. Van 1,99 maak je 2.
2,50 + 2 = 4,50
Je hebt 0,01 teveel erbij opgeteld, dus dat haal je weer van het antwoord af.
4,50 - 0,01 = 4,49

Slide 7 - Tekstslide

Dit werkt vooral voor getallen die al dicht bij een rond getal liggen.
4,36 + 5,02 =

Welke berekening is goed?
A
4,36 + 5,00 - 0,02 =
B
4,36 + 5,00 + 0,02 =

Slide 8 - Quizvraag

Je maakt van 5,02 een rond getal: 5,00. Als je 5,00 bij 4,36 optelt, heb je er 0,02 te weinig opgeteld. Die moet je er dan later weer bij optellen.
2,83 - 0,99 =

Welke berekening is goed?
A
2,83 - 1,00 + 0,01=
B
2,83 - 1,00 - 0,01 =

Slide 9 - Quizvraag

Je maakt van 5,02 een rond getal: 5,00. Als je 5,00 bij 4,36 optelt, heb je er 0,02 te weinig opgeteld. Die moet je er dan later weer bij optellen.
Reken handig uit:
8,7 + 0,99 =

Slide 10 - Open vraag

Rond 0,99 af naar 1. Dan heb je 8,7 + 1 = 9,7. Je hebt 0,01 teveel erbij opgeteld, dus die moet je er weer vanaf halen: 9,7 - 0,01 = 9,69.

Je mag altijd het aantal decimalen gelijk maken door aan het eind een nul toe te voegen.
Momentje  nadenken

Slide 11 - Tekstslide

Wat heb je geleerd?
Heb je de regels goed genoteerd?
Welke vragen heb je nog? Die kun je bij de volgende dia invullen.
Welke vragen heb je nog?

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Eindslide.

Ruimte voor een afsluitend woord.Ruimte voor een afsluitend woord.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies