Vmbo les 4 week 39 kpe Trabitour

Hallo Deutschland Kapitel eins vmbo 1 les 4
1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 1

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Hallo Deutschland Kapitel eins vmbo 1 les 4

Slide 1 - Tekstslide

Zungenbrecher
Es lagen zwei zischende Schlangen zwischen zwei spitzen Steinen und zischten dazwichen

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Was machen wir heute?
  1. Hausaufgaben controllieren
2.Lesen
3. Grammatik personal Pronomen
4. Grammatik haben und sein
5. Üben für SO

Das Ziel:
Neue Grammatik lernen
Leesvaardigheid trainen

 



.


Slide 4 - Tekstslide

Lesen Blok D Übung 14 (Seite 20/21)
Werk met zijn tweeën, kies samen één van de twee teksten. Lees nu beide de tekst voor jezelf. maak aantekeningen in het Nederlands. Vertel aan elkaar wat je gelezen hebt. 
Maak samen de vragen die bij de tekst horen

Vertaling van de opdracht:
A. Beantwoord de W vragen in het Nederlands
wie, wat, waarom
B. Noteer een punt uit de tekst die je gek of merkwaardig vindt, geef in het Ned aan waarom
C. Noteer 4 woorden die je nog niet kent en vertaal deze in het Nederlands
timer
15:00

Slide 5 - Tekstslide

Übung 15 Seite 22
Persoonlijke voornaamwoorden (Personal Pronomen)
 

Slide 6 - Tekstslide

Sie oder du?
In Duitsland zijn de mensen heel beleeft, onbekenden of mensen tot ongeveer 16 jaar spreek je altijd met u (Sie)) aan.
Familie, dus ook je opa en oma spreek je altijd met jij (du) aan.
Wat zeg je tegen je vrienden?                            du of Sie?
Wat zeg je tegen je neef van 18?                       du of Sie?
Wat zeg je tegen het meisje achter de
kassa in de supermarkt van 18?                        du of Sie?
Wat zeg je tegen je ouders?                                du of Sie?


 

Slide 7 - Tekstslide

Übung 15 + 16 Personal Pronomen & du oder Sie?
Was?                15  + 16 a Seite 22
Wie?                  zuzweit 
Wielange?     Fünf Minuten
Vertaling opdracht: 15.  Kijk naar de plaatjes en schrijf het juiste persoonlijke voornaamwoord erbij
16b. verbind de juiste persoonlijke voornaamwoorden met de werkwoorden.                 
timer
5:00

Slide 8 - Tekstslide

haben und sein
2 werkwoorden die we ook in het Nederlands kennen, namelijk hebben en zijn. Dit zijn onregelmatige werkwoorden. Waarom?

                    

Slide 9 - Tekstslide

Aufgabe 17 haben und sein
Was?                         16 b + 17
Wie?                           zusammen
Wielange?                  10 minuten
Maak de puzzel: horizontaal van rechts naar links
verticaal van boven naar beneden. Vul het juiste werkwoord in. 
Fertig?                         Hausaufgaben 15 + 16                                                               + extra trainung Seite 168 
                                       Übung 3 verben und pers.pron.
                                       Challenge Seite 169
                                       Übung 2 Verben

Slide 10 - Tekstslide

Bordspel haben und sein
Luister naar de uitleg van de docent, je speelt met zijn tweeën.

Slide 11 - Tekstslide

Hausaufgaben 
Machen:  14+15+16+17+
 + extra trainung Seite 168
Übung 3 Verben und Personalpronomen  
Challenge Seite 169
Übung 2 Verben
Lernen:  Wörterliste D+F




Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Maak een spiekbriefje

Je krijgt een post-it, hier maak je een spiekbriefje van. 
De stof voor het SO is:
Wörterliste A en B
Fragewörter
Zahlen








.



timer
5:00

Slide 14 - Tekstslide

Welke vraagwoorden ken je in het Duits?

Slide 15 - Woordweb

Antworten vraagwoorden
wie         hoe
wo          waar
wann     wanneer
wer         wie
was         wat

Slide 16 - Tekstslide

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: Waar
(Weißt du, ..... er wohnt?)

Slide 17 - Open vraag

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: Hoe
(..... heißt du?)

Slide 18 - Open vraag

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: wie
(...... ist das? das ist Anna)

Slide 19 - Open vraag

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: wanneer
(...... kommst du?)

Slide 20 - Open vraag

Vertaal het vraagwoord naar het Duits: wat
(......ist deine Handynummer?)

Slide 21 - Open vraag

timer
1:00
.... heißt du?
..... ist das? Das ist meine Mutter

... ist deine Adresse?
....kommst du? Morgen!
..... wohnst du?

wo

was

Wer

wie

wann

Slide 22 - Sleepvraag

welk Duits lidwoord hoort bij

Name
A
die
B
der
C
das

Slide 23 - Quizvraag

welk Duits lidwoord hoort bij

Freundin
A
die
B
der
C
das

Slide 24 - Quizvraag

Welk Duits lidwoord hoort bij:

Freund
A
die
B
das
C
der

Slide 25 - Quizvraag

Welk Duits lidwoord hoort bij:

Mädchen
A
die
B
das
C
der

Slide 26 - Quizvraag

Vertaal naar het Duits:
Zwitserland

Slide 27 - Open vraag

Vertaal naar het Nederlands:
die Straße

Slide 28 - Open vraag

schrijf de getallen van 0 t/m 5 onder elkaar op (zonder hoofdletter)

Slide 29 - Open vraag

fünf + zehn =

Slide 30 - Open vraag

vertaal naar het Duits:
dertien jaar

Slide 31 - Open vraag

Vertaal naar het Duits:
wonen

Slide 32 - Open vraag

Vertaal naar het Duits:
tafeltennissen

Slide 33 - Open vraag

Vertaal naar het Duits:
de ouders

Slide 34 - Open vraag

Welke vertaling van 'de broer' is juist?
A
die Bruder
B
der Brüder
C
der Bruder
D
das Brüder

Slide 35 - Quizvraag

Welke veretaling van 'de fiets' is juist?
A
das Fahrrad
B
die Fahrrad
C
der Fahrrad
D
der Fiets

Slide 36 - Quizvraag

Welk woord past op de open plek?
Die Frage ist ........

A
schwierig
B
machen
C
jung
D
unten

Slide 37 - Quizvraag

der
die
das
Wohnort
Zug
Vorname
Tag
Antwort
Frage
Fahrrad
Stadt
Bild
Handy

Slide 38 - Sleepvraag

üben mit Wörterliste A und B

Slide 39 - Tekstslide

üben mit Wörterliste D und F
Klik hier om naar Quizlet te gaan

Slide 40 - Tekstslide