Neologismen en klanknabootsing

10.1 - p.325-331
1 / 41
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 41 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

10.1 - p.325-331

Slide 1 - Tekstslide

Elke dag komen er nieuwe woorden bij in onze Nederlands taal. 
Dit kan door woordschepping.

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Met welk woord communiceren de muizen?

Slide 4 - Open vraag

Waarom gebruikt de schrijver dit woord?

Slide 5 - Open vraag

We noemen dit verschijnseleen klanknabootsing of onomatopee

Slide 6 - Tekstslide

Woorden die ontstaan door klanken na te bootsen
= eerste manier van woordschepping

Slide 7 - Tekstslide

klanknabootsingen of onomatopeeën komen vaak voor in stripverhalen

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Wat schuilt er volgens jullie achter volgende klanknabootsingen?

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Woordweb

Slide 12 - Woordweb

Slide 13 - Woordweb

Bekende onomatopeeën zijn dierengeluiden

Slide 14 - Tekstslide

Welke dieren en geluiden horen samen?

Slide 15 - Woordweb

paard
gans
varken
kikker
schaap
gakken
knorren
blaten
kwaken
hinniken

Slide 16 - Sleepvraag

Deze geluiden zijn afhankelijk van waar jij woont en welke taal jij spreekt

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Wat is het tekstype?

Slide 20 - Open vraag

Wat is het tekstdoel?
A
informeren
B
ontspannen
C
overtuigen
D
ontroeren

Slide 21 - Quizvraag

Hoe probeert de spot zijn doel te bereiken?

Slide 22 - Open vraag

Slide 23 - Tekstslide

Welk ander doel hebben deze spotjes nog?

Slide 24 - Open vraag

Vereisten woord in woordenboek?

Slide 25 - Woordweb

Lees de tekst p. 329

Slide 26 - Tekstslide

door elkaar haspelen
A
nieuwe, verzonnen betekenis van woord
B
medeklinkers op andere plaats zetten
C
nieuwe woorden uitvinden

Slide 27 - Quizvraag

frequent
A
komt vaak voor
B
frequentie van radiozender
C
vanaf een bepaald tijdstip in gebruik

Slide 28 - Quizvraag

Wat wil fokkie oorspronkelijk aantonen?
A
ongelooflijk veel zin in koffie
B
zonder koffie niet goed wakker en woorden door elkaar haspelen
C
klinkt leuker dan koffie

Slide 29 - Quizvraag

Staat fokkie in Van Dale?
A
ja, fokkie staat in de gedrukte versie
B
ja, in de onlineversie staat het
C
ja en neen, fokkie is te vinden in jaarboek dat nieuwe woorden opneemt

Slide 30 - Quizvraag

Wanneer wordt nieuw woord in Van Dale opgenomen?
A
als half Vlaanderen het woord gebruikt
B
als het enkele jaren frequent gebruikt wordt
C
als Ruud Hendrickx ze selecteert

Slide 31 - Quizvraag

Waarom staat er naast een woord in Van Dale soms Belgisch-Nederlands
A
omdat het enkel in dialect gebruikt wordt
B
omdat het enkel in België gebruikt wordt
C
omdat het informeel taalgebruik is

Slide 32 - Quizvraag

Is de reclamecampagne geslaagd volgens de tekst?

Slide 33 - Open vraag

Vind jij deze campagne geslaagd?

Slide 34 - Open vraag

In het artikel staat een uitdrukking met fokkie, welke?

Slide 35 - Open vraag

Wat is de betekenis van koffiedik kijken of fokkiedik kijken?
A
kijken in het verleden
B
de filter van een koffiemachine bekijken
C
de toekomst proberen voorspellen.

Slide 36 - Quizvraag

Deze nieuwgevormde woorden noemen we neologismen
= tweede manier van woordschepping

Slide 37 - Tekstslide

Een compleet nieuwe woorden worden neologismen genoemd, als ze in het woordenboek opgenomen worden, behoren ze tot het Nederlands.

Slide 38 - Tekstslide

Opdracht 7 p.331
Probeer deze neologismen aan de juiste betekenis te koppelen.

timer
1:00

Slide 39 - Tekstslide

Slide 40 - Tekstslide

Welke 2 manieren van woordschepping ken je nu?

Slide 41 - Open vraag