7.4 Hoe komt het Rijk rond

Wat gaan we vandaag doen

  • Herhaling paragraaf 3
  • Uitleg paragraaf 4
  • Bespreken opdrachten 
  • Maken opdrachten
  • huiswerk inleveren in lessonup
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen

  • Herhaling paragraaf 3
  • Uitleg paragraaf 4
  • Bespreken opdrachten 
  • Maken opdrachten
  • huiswerk inleveren in lessonup

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik les 7.3

Slide 2 - Tekstslide

Voor- en nadelen van privatiseren
Sleep de zinnen in de juiste kolom.
Voordelen
Nadelen
Minder kosten voor de overheid.
Lagere prijzen door marktwerking.
Kans op minder kwaliteit.
Meer keuzevrijheid.
Overheid verliest inspraak.

Slide 3 - Sleepvraag

Wie betaalt mee aan de collectieve sector?
A
niet betlastingbetalers
B
Belastingbetalers

Slide 4 - Quizvraag

Dijken horen bij de collectieve sector
A
Juist
B
Onjuist

Slide 5 - Quizvraag

In de collectieve sector heb je altijd te maken met marktwerking
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Welke instelling hoort NIET bij de collectieve sector?
A
Belastingdienst
B
Beatrix College
C
ING Bank
D
Gemeente Tilburg

Slide 7 - Quizvraag

Is een school onderdeel van de collectieve sector
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

De collectieve sector is een ander woord voor
A
de overheid
B
de gezondheidszorg en de overheid
C
de instellingen voor de sociale verzekeringen en de overheid
D
De instellingen voor de sociale verzekeringen en de gezondheidszorg

Slide 9 - Quizvraag

Een ander begrip voor de collectieve sector is
A
Particuliere sector
B
Publieke sector
C
Marktsector

Slide 10 - Quizvraag

7.4 Hoe komt de overheid rond?

Slide 11 - Tekstslide

         In deze les leer je:
         - wat de rijksbegroting en miljoenennota zijn;
         - meer over de staatsschuld;

         - welke belastingen (direct / indirect) er zijn;

         - over andere overheidsinkomsten.

         - het verschil tussen het draagkrachtbeginsel  

           en het profijtbeginsel.    

    

     
    
       
         
          

Slide 12 - Tekstslide

Miljoenennota:
hierin staat waarom de regering bepaalde keuzes uit de rijksbegroting heeft gemaakt.

Slide 13 - Tekstslide

Rijksbegroting:
de verwachte inkomsten en uitgaven van de regering.

Slide 14 - Tekstslide

Begrotingstekort:
de overheid wil meer geld uitgeven dan ze ontvangt.
Dan gaat de overheid lenen.

Slide 15 - Tekstslide

Staatsschuld:
ontstaat doordat de overheid gaat lenen.
De overheid moet rente betalen over deze lening.

Slide 16 - Tekstslide

Directe belastingen:
deze betaal je direct aan de belastingdienst.
- inkomstenbelasting
- loonbelasting
- onroerendezaak belasting
- motorrijtuigenbelasting

Indirecte belastingen:
deze betaal je eerst aan een leverancier.
- b.t.w.
- accijns
- toeristenbelasting

Slide 17 - Tekstslide

Vennootschapsbelasting:
b.v. en n.v. betalen belasting over hun winst
Niet belasting ontvangsten:
- boetes
- verkoop van aardgas
- winst van staatsbedrijven
- verkoop paspoorten, ID bewijzen, rijbewijzen, vergunningen

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Draagkrachtbeginsel:

wie een hoog inkomen heeft kan en moet dan ook meer belasting betalen.

Een directeur betaalt meer belasting dan een vuilnisman.
Profijtbeginsel:

wie ergens gebruik van maakt, dus profiteert moet hier ook voor betalen.

B.v. wegenbelasting voor de automobilisten.

Slide 20 - Tekstslide

Draagkrachtbeginsel:
  • wie in staat is veel te betalen, moet in verhouding ook meer betalen

Slide 21 - Tekstslide

opdrachten maken

Slide 22 - Tekstslide

Aan het werk!

Lees de theorie en begrippen op bladzijde 14 t/m 17


Maak de opdrachten 17 t/m 28

 Vul de samenvatting op blz 17 in

 Oefenopgaven 10 t/m 20 blz 29


maken opdrachten

  • Leerdoelen uitwerken

Klaar?
Lees de theorie en begrippen van 7.4

Kies uit de volgende opdrachten:
  • opdrachten 7.4 witte blz. kies  9 opdrachten
  • oefenopgaven 7.4 alle opdrachten 
  • rekenopdrachten  groene blz.


Slide 23 - Tekstslide

We maken opg. 5 (blz. 203)

                                                 



 




                                                                                                  




timer
8:00

Slide 24 - Tekstslide

We maken opg. 5 (blz. 203)

  • 85,8 miljard + 82,2 miljard = 168 miljard         

          

  •        3,6 miljard
  •       ----------- × 100 = 55,6%

             302,1  miljard.




 

                                              




                                                                                                  




Slide 25 - Tekstslide

We maken opg. 5 (blz. 203)

  • 96,5 miljard + 97,3 miljard = 193,8miljard         

          

  •        193,8miljard
  •       ----------- × 100 = 63,4%

             305,5  miljard.




 

                                              




                                                                                                  




Slide 26 - Tekstslide

opdrachten bespreken

Slide 27 - Tekstslide

opdrachten maken

Slide 28 - Tekstslide

Maken hoofdstuk 7 paragraaf 3
opdracht 26 t/m 39
inleveren door middel van foto of bestand

Slide 29 - Open vraag

Wat heb je geleerd?

Slide 30 - Tekstslide

Welke twee soorten belasting zijn er?

Slide 31 - Open vraag

Wat kan de overheid het best doen als ze een begrotingstekort heeft?
A
bezuinigen
B
lenen
C
belasting verhogen
D
aandelen uitgeven

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een indirecte belasting?
A
loonbelasting
B
b.t.w.
C
inkomstenbelasting
D
hondenbelasting

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een directe belasting?
A
loonbelasting
B
b.t.w.
C
accijns
D
leges

Slide 34 - Quizvraag

Welke belastingen betaal je aan het Rijk?
A
b.t.w.
B
accijns
C
inkomstenbelasting
D
wegenbelasting

Slide 35 - Quizvraag

Welke belasting betalen bedrijven over hun winst?
A
inkomstenbelasting
B
vennootschapsbelasting
C
winstbelasting
D
dividend

Slide 36 - Quizvraag

Profijtbeginsel is dat je moet betalen voor
A
het zwembad
B
voor een ijsje
C
je inkomen
D
belastingen

Slide 37 - Quizvraag

Rijke mensen verhuizen naar een land waar ze weinig belasting hoeven betalen vanwege
A
het profijtbeginsel
B
de accijns
C
het Rijk
D
het draagkracht beginsel

Slide 38 - Quizvraag

wat heb je geleerd?

Slide 39 - Open vraag