hoofdstuk 5

H5 Ridders, horigen en monniken 
5.1, 5.2 en 5.3 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
GeschiedenisMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H5 Ridders, horigen en monniken 
5.1, 5.2 en 5.3 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het rijk van de Franken
  • De Franken waren het machtigste Germaanse volk in West-Europa.
  • De Franken kregen één koning: Clovis. Onder hem ontstond een sterk Frankisch rijk.
  • Onder Karel de Grote (768–814) groeide het Frankische rijk enorm.
  • Hij veroverde veel gebieden in Europa, o.a. Noord-Spanje, Noord-Italië en delen van Duitsland.


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Karel als keizer
  • In 800 werd Karel in Rome tot keizer gekroond door de paus.
  • Hiermee kreeg hij steun van de kerk én macht over een groot deel van Europa.
  • Karel steunde het christendom: liet kerken bouwen en christelijke scholen oprichten.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mottekastelen
  • In de 9e en 10e eeuw werden houten mottekastelen gebouwd voor bescherming.
  • Ze stonden op een heuvel met een houten toren.
  • Ridders en boeren zochten hier veiligheid bij aanvallen of oorlog.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bestuur van het rijk
  • Het rijk werd verdeeld in delen, bestuurd door edelen in opdracht van Karel.
  • Karel stuurde zendgraven om die bestuurders te controleren.
  • Bestuur steunde op feodale verhoudingen:
  • Karel gaf grond aan edelen in ruil voor trouw en hulp (leenstelsel).


Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het rijk valt uiteen
  • Na Karels dood viel het rijk uit elkaar.
  • Zonen en kleinzonen kregen delen van het rijk → versnippering.
  • Lokale edelen kregen meer macht.
  • Ridders gingen hun eigen gebied verdedigen → begin van de riddertijd.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Begrippen om te kennen
  • Keizer: hoogste heerser over een groot rijk.
  • (feodale stelsel) Leenstelsel: bestuurssysteem waarbij een koning grond uitleent aan edelen.
  • Leenman: edelman die grond en macht krijgt van een koning.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ploeteren en ploegen
  • De meeste mensen waren boer en werkten op het land.
  • Ze leefden van landbouw (zelfvoorzienend).
  • Boeren mochten het domein niet verlaten zonder toestemming.
  • De heer had boeren nodig om voedsel te verbouwen → daarom behandelde hij hen niet als slaven.
  • Handel en steden waren verdwenen → mensen leefden verspreid op domeinen.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verval van handel, nijverheid en steden
  • Na de val van het Romeinse Rijk stortte de handel in.
  • Wegen werden slecht, reizen gevaarlijk.
  • Steden krompen of verdwenen.
  • Mensen gingen op het platteland leven → op een domein.
  • Domein = landgoed van een heer, met landbouw, boerderijen en soms een kasteel of klooster.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het hofstelsel
  • Een domein werd bestuurd door een heer.
  • Domein was verdeeld in delen: eigen grond van de heer + grond voor boeren.
  • Boeren werkten op het land van de heer in ruil voor bescherming.
  • Hofstelsel = systeem waarin horigen werkten voor de heer op een domein.
  • Domeinen waren zelfvoorzienend: eigen molen, smid, bakker, enz.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Horigen
  • Horigen = onvrije boeren die land van de heer gebruikten.
  • Ze mochten het domein niet verlaten zonder toestemming.
  • Horigen moesten:
  • Pacht (huur) betalen.
  • Herendiensten doen (werken op het land van de heer).
  • Heffingen betalen (bijv. voor de brug of molen).
  • Horigen kregen in ruil bescherming van de heer.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dorestad
  • Belangrijke handelsplaats in de vroege middeleeuwen.
  • Ligt aan de Rijn → geschikt voor handel met andere regio’s.
  • Verhandeld werd o.a. wijn, zout, wapens, glas en parfum.
  • In de 9e eeuw plunderden Vikingen Dorestad meerdere keren.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De Noormannen
  • Noormannen = Vikingen uit Scandinavië.
  • Soms handelaars, soms plunderaars.
  • Ze gebruikten snelle boten voor reizen en overvallen.
  • Bereikten IJsland, Groenland en zelfs Noord-Amerika.
  • Ze plunderden kloosters, steden en dorpen (bijv. in Dorestad).
  • Ze hielpen onbedoeld ook bij het verdwijnen van steden.

Slide 13 - Tekstslide

https://schooltv.nl/video-item/wie-waren-de-vikingen-clipphanger

De hulp van God
  • Het leven van de mensen in de vroege Middeleeuwen was zwaar. Veel van de dingen om hen heen begrepen ze niet.

  • Bij ziektes, natuurrampen of hongersnoden vroegen ze God om hulp. De mensen van de kerk, de geestelijken, hielpen hen hierbij.
De mensen gaven in de vroege middeleeuwen veel geld aan de kerk, dat was belangrijk omdat ze daarmee god dienden. Met de geld maakten de kerken prachtige dingen, zoals glasinlood ramen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Kloosters
  • Geestelijken, zoals priesters, monniken en nonnen, woonden en leefden vaak in een klooster

  • Monniken en nonnen waren zelf niet rijk, de kloosters soms wél: zij hadden veel grond en kregen belastinggeld (als gift aan de kerk).

De kloosters en kerken waren in de vroege middeleeuwen de enige gebouwen die altijd van steen werden gemaakt. Het geloof was heel belangrijk en de gebouwen voor god moesten natuurlijk wel stevig zijn!

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leven in een klooster
Monniken en nonnen woonden in het klooster, ze hadden best veel te doen:

  • Bidden
  • Zieken verzorgen
  • Boeken schrijven
  • Werken op het land
  • Onderzoek doen en lesgeven
  • Mensen helpen bij hun geloof in God

    Een klooster was dus een kerk, ziekenhuis, school en labaratorium en boerderij in één.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bekering van Clovis
  • Clovis was koning van de Franken.
  • Hij liet zich in 496 dopen tot christen.
  • Veel Franken werden daarna ook christen.
  • De kerk kreeg macht → bisschoppen hielpen bij bestuur.
  • Missionarissen reisden rond om anderen te bekeren.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De bekering van heel Europa
  • Missionarissen als Willibrord en Bonifatius probeerden heidense volken te bekeren.
  • Ze bouwden kerken en kloosters.
  • Soms werden volken met geweld tot het christendom gedwongen.
  • In de 10e eeuw was bijna heel Europa christelijk.


Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Begrippen die je moet kennen
  • Domein: landgoed van een heer.
  • Hofstelsel: systeem van landbouw en herendiensten op een domein.
  • Horige: onvrije boer die voor de heer werkt.
  • Zelfvoorzienend: alles produceren wat je nodig hebt.
  • Geestelijke: iemand in dienst van de kerk.
  • Missionaris: christen die probeert anderen te bekeren.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies