Zouten Herhaling

Benodigdheden vandaag:
- Binas
- Pen & Papier
- Rekenmachine
- Telefoon
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Benodigdheden vandaag:
- Binas
- Pen & Papier
- Rekenmachine
- Telefoon

Slide 1 - Tekstslide

Zouten - Herhaling 

Slide 2 - Tekstslide

Zouten

• zout = neutrale stof, bestaat uit ionen
• ionen zijn + of - geladen deeltjes, metaal (+) of NH4+ en niet-metaal (-)
• in een zout zit evenveel + als – lading

• formule van een zout = zoutformule = verhoudingsformule



4.1

Slide 3 - Tekstslide

Naamgeving Zouten
Naam zout = naam positief ion + naam negatief ion 
   - laat “ion” weg in de naam van het zout
   - gebruik GÉÉN telwoorden zoals di/tri/tetra etc.
4.1

Slide 4 - Tekstslide

Wat is de zoutformule van calciumhydroxide?
A
CaOH2
B
Ca(OH)2
C
Ca2OH
D
(Ca)(OH)

Slide 5 - Quizvraag

Wat is de juiste naam van dit zout?

Hg(NO3)2
A
Kwiknitriet
B
Kwikdinitraat
C
Kwiknitriet
D
Kwik(II)nitraat

Slide 6 - Quizvraag

Zouten oplossen/indampen
Wanneer we een zout oplossen, verliest het zijn kristalstructuur. 

Door hydratatie worden de losse-ionen omringd door watermoleculen. 


4.2

Slide 7 - Tekstslide

De oplosvergelijking van
zinknitraat,
ZnNO3
A
Zn2+(aq)+2NO3(aq)Zn(NO3)2(s)
B
Zn(NO3)2(s)Zn2+(aq)+2NO3(aq)
C
Dit zout lost slecht op.
D
Zn(NO3)2Zn2++2NO3

Slide 8 - Quizvraag


Welke hydratatie zie je hiernaast?
A
Hydratatie van een positief ion
B
Hydratatie van een negatief ion

Slide 9 - Quizvraag

Zouthydraten
  • Sommige zouten kunnen water opnemen in de kristalstructuur.
  • Er wordt dan een hydraat gevormd.
  • Een hydraat is nog steeds een vaste stof.
  • Bekende voorbeelden: gips, vochtvreters, koper(II)sulfaat.
  • Niet verwarren met hydratatie/gehydrateerd (ion omringd door watermoleculen).
4.3

Slide 10 - Tekstslide

Hydraat vormen
  • Bij de vorming van een hydraat neemt het zout water op in zijn kristalstructuur.


  • Pas wanneer er nog meer water wordt toegevoegd (overmaat) zal het kopersulfaat oplossen en splitsen in ionen.
4.3

Slide 11 - Tekstslide

Wat krijg ik na de pijl wanner ik het zouthydraat uit de vorige vraag oplos?
A
koper(II)ionen, sulfaat-ionen, water
B
koper(II)ionen, sulfaat-ionen
C
Koper(II)Ionen, sulfiet-ionen
D
Koper(II), sulfiet-ionen, water.

Slide 12 - Quizvraag

Zouthydraten naamgeving
  • Een zouthydraat wordt weergegeven als zout en de hydraten erachter met een punt
  • CaSO4 . 2H2O
  • calciumfosfaatdihydraat
  • Naam van het zout + hoeveel (grieks telwoord) hydraten 
4.3

Slide 13 - Tekstslide


Soda is een hydraat met de formule Na2CO3.10H2O
Wat is de systematische naam van deze stof?

Slide 14 - Open vraag

Rekenen aan reacties 
5.3

Slide 15 - Tekstslide

Molariteit
4.4

Slide 16 - Tekstslide


Ik heb een oplossing van een kleurstof in water met een bepaalde molariteit. 
Proef II: Ik schenk  50 mL van de oplossing weg. Wat gebeurt er met de molariteit?
A
De molariteit blijft gelijk
B
De molariteit wordt groter
C
De molariteit wordt kleiner
D
Dat kun je niet weten

Slide 17 - Quizvraag

Hierna volgen een aantal slides met verschillende rekenopgaves aan molariteit. Je kunt zelf kiezen welke je gaat maken. 

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht: Je lost 0,34 mol CaCl2 op in water tot 2,0 L oplossing​​
a. Geef de oplosvergelijking​
b. Wat is de molariteit van de oplossing?​
c. Wat is de molariteit van de Ca2+ -ionen in de oplossing?​
d. Wat is de molariteit van de Cl- - ionen in de oplossing?​

Slide 19 - Open vraag

Piet lost 4,00 gram calciumnitraat op in 700 mL water. Wat is de molariteit van deze oplossing?

Slide 20 - Open vraag

Opdracht: Je lost 0,28 mol (NH4)2SO4 op in water tot 3,0 L oplossing​​
a. Geef de oplosvergelijking​
b. Wat is de molariteit van de oplossing?​
c. Wat is de molariteit van de NH4+ ionen in de oplossing?​
d. Wat is de molariteit van de SO42- ionen in de oplossing?​

Slide 21 - Open vraag

Wat is de molariteit van chloride-ionen in een wanner Henk 11,5 gram calciumchloride oplost in 500 mL water?

Slide 22 - Open vraag