4. Als het adjectief voor een HET-woord enkelvoud staat
EN voor het adjectief staat :
- Een : Ik koop morgen weer een lekker brood (HET brood en voor lekker staat EEN)
- Geen: dat is geen lekker brood. (HET brood en voor lekker staat GEEN)
- Elk: Elk lekker brood kost evenveel.
- Welk: Welk lekker brood heb je vandaag gekocht?
- Ieder: Ieder lekker brood moet je evenveel betalen
- zo’n: Zo’n lekker brood heb ik nog nooit gegeten.
- - : lekker brood vind je bij Bakker Peters!
DUS een dubbele voorwaarde!!