find the mistake

find the mistake
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

find the mistake

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  1. Dear mr Moore,
  2. I am  writing this letter to inform you about a very special offer.
  3. I am selling this excellent English book which is very useful
  4. First of all,  with its stylish grey colour it will suit you so good. / look very good on you. 
  5. I want to express my dissatisfaction with the book.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

  • 6. This is one of the best TVs but it will cost you an extra 10 euros.
  • 7. Then I will drive you where you want to go.
  • 8. The book is about children. It is too violent for me.
  • 9. These are the reasons why all our customers are very happy.
  • 10. Yours sincerely,  (adressee = known) 
  • 11. Yours faithfully, (adressee = unknown)

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Common mistakes 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

They're the ones that went to Paris; their parents took them there.
-What's the mistake?-
A
they're
B
their
C
there
D
No mistakes!

Slide 7 - Quizvraag




 They're = they are
 Their  = possessive pronoun 
 There = location
They're / Their / There
They're (they are) the ones that went to Paris; their (possessive pronoun) parents took them there (location). 


Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

____ house is over ____.
A
There, their
B
They're, there
C
Their, they're
D
Their, there

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

there <> they're <> their

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We looked at many car’s.

-What's the mistake?-
A
looked
B
many
C
car's
D
No mistakes!

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

We looked at many car’s. 
You never use an apostrophe (‘) to make a noun plural in English. 
For possessive nouns (nouns showing ownership), you would use an apostrophe, for example: "That is my brother’s car", but NOT to say “My brother has two car’s.”

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A small percentage of these houses are new.
-What's the mistake?-
A
percentage
B
these
C
are
D
No mistakes!

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

subject-verb agreement
Only a small percentage IS allowed inside. (=  singular)
Only small percentages ARE mentioned. (=  plural)

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

It is _______ dangerous to get any closer.
A
to
B
too

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

To - too
To: combinatie met ww 
I am going to the cinema.

Too: ''te'' / ''ook''
They want to join us too.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

They say they are better _______ you.
A
than
B
then

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Than - then
Than: vergelijking
You've done more than enough.

Then: tijd
And then the police arrived.

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

They worked hard on _______ exercises.
A
their
B
there
C
they're

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Their - there - they're
Their: bezittelijk (Their books)

There: daar (locatie) (Over there)

They're: they are


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

The dog wagged _______ tail.
A
it's
B
its

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

It's - its
It's: it is

Its: bezittelijk (his / hers / its)




Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

We _______ just looking for you.
A
where
B
we're
C
were

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Where - were - we're
Where: waar (Where are you going?)

Were: waren (We were talking.)

We're: we are


Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I don't want to _______ my wallet.
A
lose
B
loose

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Lose - loose
Lose: verliezen (Did you lose it?)

Loose: los (The animals ran loose.)




Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

_______ option do you prefer?
A
With
B
Which
C
Witch

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Which - with - witch
Which: die, dat, welke 
We went to a bar, which I liked very much.

With: met / bij
Are you going with friends?

Witch: heks
The witch made a potion.


Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

I went to _______ university in England.
A
a
B
an

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

A / an
A: een -> Wordt gebruikt als het volgende woord met een klinkerklank begint.
(A cat, a university)


An: een -> Wordt gebruikt als het volgende woord met een medeklinkerklank begint.
(An apple, an hour)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Beware!
gonna = going to
kinda = kind of
wanna = want to
stuff = things

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


Slide 35 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

No dream is to big.
Correct the mistake (one word!)

Slide 36 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

A love thicker then blood.
Correct the mistake (one word!)

Slide 38 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What didn't killed me made me stronger.
Correct the mistake (one word!)

Slide 40 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

What should be on your checklist?

Slide 42 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies