Hoe woorden, zinnen en alinea's met elkaar te maken hebben, en hoe je daar achter komt
1 / 28
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1
In deze les zitten 28 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Verbanden in tekst
Hoe woorden, zinnen en alinea's met elkaar te maken hebben, en hoe je daar achter komt
Slide 1 - Tekstslide
Introductie De vorig les heb je geoefend met tekstdoelen zoals .... (vul in).
Een tekst kan verschillende doelen hebben. Er zijn ook verschillende tekstsoorten, zoals een folder, een studieboek, een krant , een advertentie .... In de tekst zelf, daar vind je ook verschillende tekstrelaties. Daarover gaat deze les.
Slide 2 - Open vraag
Tussen mensen bestaan relaties:; we zijn broers, vrienden of geliefden bijvoorbeeld. Een ring om de linker ringvinger is een s i g n a a l dat iemand getrouwd is; twee mensen zijn via het huwelijk aan elkaar verbonden. Woorden, zinnen, alinea's kunnen ook een relatie hebben. Maar hoe zijn woorden/zinnen/alinea's met elkaar verbonden? Via
A
kernzinnen
B
signaalwoorden
C
lidwoorden
D
werkwoorden
Slide 3 - Quizvraag
Doel van deze les
Aan het eind van deze les kun jij tenminste
- 5 signaalwoorden noemen
- 5 tekstrelaties (of (tekst-)verbanden noemen.
Wat je gaat doen
1 Filmpje met uitleg bekijken ==> stukje theorie
2 Oefenen je met enkele opdrachten
3 Geef antwoord op de eindvragen: heb je het lesdoel behaald?
Slide 4 - Tekstslide
Samengevat (vul in): Aan het eind van deze les kun jij tenminste vijf signaal-woorden en vijf ............. (of (tekst-)verbanden noemen.
Omdat, doordat, want, zodat zijn voorbeelden van ............... Door gebruik van signaalwoorden ontstaan r....... in tekst, oftewel tekstverbanden. Woorden, z..... en/of alinea's gaan dan echt bij elkaar horen. Bijvoorbeeld: - Er is rook, maar het brandalarm gaat niet af. - Hij bukt, want dat schijnt het beste te zijn om uit de rook te blijven. - Hij zat gelukkig op de begane grond, dus hij was snel buiten.
Slide 5 - Open vraag
Hand in hand lopen is een teken van een .......
A
verband
B
verbintenis, relatie
C
connectie
D
alle antwoorden zijn goed
Slide 6 - Quizvraag
Wat is ook alweer het onderwerp van deze les?
Slide 7 - Open vraag
Noem tenminste een (1) doel van deze les
Slide 8 - Open vraag
Wat ga je doen?
Je gaat nu een filmpje bekijken over signaalwoorden.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Video
Stap 2 Leg nu in eigen woorden uit wat volgens jou een signaalwoord is
Slide 11 - Open vraag
https:
Slide 12 - Link
Slide 13 - Tekstslide
Bekijk de lijst met signaalwoorden op de vorige slide. Noteer drie lastige signaalwoorden.
Slide 14 - Open vraag
Wat is het woordje 'maar' in de volgende zin: Er is rook, maar het brandalarm gaat niet af.
Slide 15 - Open vraag
Wat voor woordje is 'want' in de volgende zin: Hij gaat toch maar bukken, want dat schijnt het beste te zijn om uit de rook en dampen te blijven.
Slide 16 - Open vraag
Hij zat gelukkig op de begane grond, dus hij was snel buiten. Het woordje DUS legt een link tussen twee stukjes van de zin. Welke twee stukjes?
Slide 17 - Open vraag
Welk verband legt het signaalwoord? De deurklink was bloedheet door het vuur in de kamer.
A
door = reden
B
door = middel
C
door = oorzaak
D
door = tegenstelling
Slide 18 - Quizvraag
Welk verband legt het signaalwoord: Ondanks zijn zere hand wist hij de deur open te krijgen.
A
Ondanks = middel
B
Ondanks = tegenstelling
C
Ondanks = oorzaak
D
Ondanks = opsomming
Slide 19 - Quizvraag
Welk verband legt het signaalwoord: Het lukt hem ook nog om het kind te redden.
A
ook = opsomming
B
ook = middel
C
ook = voorwaarde
D
ook = voorbeeld
Slide 20 - Quizvraag
Welk verband legt het signaalwoord: Als de rookmelder het wel had gedaan, was de brand voorkomen.
A
Als = tegenstelling
B
Als = voorbeeld
C
Als = doel/middel
D
Als = voorwaarde
Slide 21 - Quizvraag
Lithium Ion accu’s zijn zo populair omdat er een grote hoeveelheid energie in opgeslagen kan worden, de accu’s een lange levensduur hebben en omdat ze nauwelijks leeglopen wanneer ze een tijdje niet gebruikt worden. Helaas neemt met de populariteit van deze accu’s ook het aantal (brand-) incidenten toe.
Slide 22 - Open vraag
Maak nu vijf (kloppende :)) zinnen met daarin een signaalwoord. Geef ook het verband aan.
Slide 23 - Open vraag
Lukt het je om vijf verbanden op te noemen?
Verbanden en signaalwoorden
Slide 24 - Woordweb
Samengevat:
Signaalwoorden leggen een link/connectie tussen stukjes tekst (woorden, zinnen, alinea's).
Door signaalwoorden ontstaat er verband:
woorden, zinnen en alinea's horen bij elkaar en de tekst wordt een geheel.
Slide 25 - Tekstslide
Dank je voor jouw deelname aan de les. Heb je het doel behaald, denk je?
Slide 26 - Open vraag
Je gaat nu zelfstandig aan de slag in NU Nederlands deel a:
maak opdrachten 1, 2 en 3 op blz 49 tm 53. Succes!
Slide 27 - Tekstslide
De volgende les gaat over de opbouw van een tekst. Wat komt eerst, wat daarna en hoe. De signaalwoorden ga je ook dan weer tegen komen … Tot ziens! En dank voor jou feedback hieronder.