H4F Argumentatiestructuren

Argumenteren 
herhalen basis
uitleg argumentatiestructuren 
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Argumenteren 
herhalen basis
uitleg argumentatiestructuren 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je herhaalt de begrippen standpunt, argument, tegenargument, en weerlegging.
  • Je herhaalt welke soorten argumenten er zijn (feitelijk/waarderend).
  • Je leert welke argumentatiestructuren er zijn. 
  • Je leert welke argumentatieschema's er zijn.

Slide 2 - Tekstslide

wat hebben we vorige les behandeld?

Slide 3 - Woordweb

Je kunt argumenten vaak herkennen aan signaalwoorden als want, omdat, namelijk, aangezien en immers.
argument, dus standpunt
standpunt, want argument

Slide 4 - Tekstslide

Het zal mij verbazen als dit jaar de carnavalsoptocht in De Bosch doorgaat. [Er wordt namelijk een erg harde wind voorspeld.]
A
Standpunt
B
Argument

Slide 5 - Quizvraag

[Leerlingen op het vwo moeten in vijf in plaats van zes jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument

Slide 6 - Quizvraag

Waarderende argumenten
Iemand kan zijn standpunt ook ondersteunen met een waarderend argument. Een waarderende uitspraak geeft aan dat iets (on)wenselijk, (on)gepast, goed of slecht, mooi of lelijk is.

Voorbeelden:
Ik ga graag mee naar Parijs (standpunt), want Parijs heeft de mooiste musea van de hele wereld (argument).

Omdat we verplicht zijn om mensen in nood altijd te helpen (argument), vind ik dat we alle vluchtelingen in Nederlands moeten opnemen (standpunt).

Slide 7 - Tekstslide

Feitelijke argumenten
Als iemand zijn standpunt ondersteunt met een feitelijke uitspraak (iets wat controleerbaar is) noemen we die uitspraak een feitelijk argument.

voorbeelden:
Ik ga liever niet mee naar Parijs (standpunt), want Parijs is een grote, dichtbevolkte stad (argument).

Israël en de Palestijnen zullen niet snel nader tot elkaar komen (standpunt); ze hebben immers nu al meer dan zestig jaar een ernstig conflict (argument).

Slide 8 - Tekstslide

Stelling: Je kunt beter met openbaar vervoer naar Rotterdam
Feitelijk argument
Waarderend argument
Het is veel gezelliger om met het openbaar vervoer naar Rotterdam te komen
Dan maken er meer mensen gebruik van het openbaar vervoer

Slide 9 - Sleepvraag

Stelling:
Maastricht is een prima stad om een
excursie voor CKV te organiseren. 
Feitelijk argument
Waarderend argument
In Maastricht kan je verschillende musea en galeries bezoeken
Maastricht heeft een gezellige binnenstad

Slide 10 - Sleepvraag

Feitelijk of waarderend?

De kans is erg klein dat je iets wint bij de Postcodeloterij. Je kunt er beter niet aan deelnemen.


A
feitelijk
B
waarderend

Slide 11 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?

Mobieltjes moeten tijdens de les verboden worden. Leerlingen kunnen er echt geen nuttige dingen mee doen.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 12 - Quizvraag

Feitelijk of waarderend?

Je wordt er toch beroerd van als je die heftige berichten over ontgroeningen leest. Ze moeten het ontgroenen gewoon helemaal verbieden.
A
feitelijk
B
waarderend

Slide 13 - Quizvraag

Soorten argumenten
Met argumenten kun je je eigen standpunt verdedigen of het standpunt van een ander aanvallen. 
Dit doe je door een tegenargument te geven. Hiermee ontkracht je het standpunt.
Je kunt een argument ook ontkrachten met een weerlegging.

Kijk dus eerst of het om een standpunt of om een argument gaat.


Slide 14 - Tekstslide

Ik wil niet meer naar Italië op vakantie (standpunt), want je kunt er in restaurants nauwelijks vegetarische gerechten krijgen (argument).

Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels.

Weerlegging of tegenargument?

Slide 15 - Tekstslide

Wat een onzin: de Italiaanse keuken is juist beroemd om zijn groente- en kaasschotels.
A
weerlegging
B
tegenargument

Slide 16 - Quizvraag

Het ontkracht het argument dat er nauwelijks vegetarische gerechten te krijgen zijn in restaurants.

Het is dus een weerlegging.

Slide 17 - Tekstslide

Argumentatiestructuur
Een argumentatiestructuur is een schema waarin je duidelijk maakt op welke manier argumenten met elkaar en met het standpunt samenhangen. 

Slide 18 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie = één standpunt en één argument
Onderschikkende argumentatie = een argument wordt ondersteund door één of meer subargumenten (=ketenargumentatie)
Nevenschikkende argumentatie = twee of meer argumenten ondersteunen gezamenlijk het standpunt (afhankelijk en onafhankelijk)
Onder- en nevenschikkende argumentatie/ nevenschikkende (on)afhankelijke ketenargumentatie= combinatie van nevenschikkende en onderschikkende argumentatie


Slide 19 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Enkelvoudige argumentatie (een argument bij een standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.

Slide 20 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Onderschikkende argumentatie (een gebruikt argument wordt door een ander argument ondersteund).
Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is slecht voor je lever.

Slide 21 - Tekstslide

Onderschikkende argumentatie (ook 'ketenargumentatie') 
Je geeft niet alleen het argument, maar vertelt ook nog waarom dat argument klopt: een argument voor een argument (Je noemt dit een subargument of een onderbouwing). 
Dit schema wordt vaak verwerkt in een alinea of een zin. 

Slide 22 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Nevenschikkende onafhankelijke argumentatie (ieder argument is op zich een zelfstandig argument voor het standpunt)

Je kunt beter geen alcohol drinken.
Het is slecht voor je gezondheid.
Het is gevaarlijk in het verkeer.

Slide 23 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Nevenschikkende afhankelijke argumentatie: argumenten hebben elkaar nodig om het standpunt te ondersteunen. De argumenten werken alleen in combinatie met elkaar; los van elkaar ondersteunen ze het standpunt niet.

Slide 24 - Tekstslide

Je moet minder patat en frikadellen eten.
Dit kost je veel geld in de week
Je komt niet uit met je zakgeld.

Slide 25 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Combinatie van argumentaties 
Leerlingen moeten hun huiswerk onder begeleiding in groepjes op school kunnen maken.
Leerlingen zullen dan hogere cijfers gaan halen.
Leerlingen leren dan goed samen te werken.
Leerlingen worden op school niet zo snel afgeleid als thuis
Leerlingen kunnen dan uitleg krijgen op het moment dat ze vastlopen
Leerlingen mogen bij de huiswerkbegeleiding niet bellen, appen, twitteren etc.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Link

Argumentatiestructuren
A. Standpunt: Het festival van afgelopen weekend was niet leuk.
Schrijf de argumentatiestructuur op:
B. Het regende drie dagen onafgebroken
C. Een flesje water kostte 5 euro
D. Het vliegtuig had vertraging. 
E. Het was erg duur. 
F. De hoofdact kwam niet opdagen. 

Slide 28 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Het festival van afgelopen weekend was niet leuk.
Het vliegtuig had vertraging. 
Het was erg duur. 
De hoofdact kwam niet opdagen.
Een flesje water kostte 5 euro. 
Het regende drie dagen onafgebroken.

Slide 29 - Tekstslide

Zet in een argumentatiestructuur
Standpunt: Jongens en meisjes kunnen op de middelbare school beter gescheiden les krijgen.

a. Jongens en meisjes leiden elkaar af.
b. Jongens en meisjes moeten op verschillende manieren de lesstof gepresenteerd krijgen.
c. Jongens vinden school niet zo belangrijk als meisjes.
d. Jongens willen meer doen met de handen dan meisjes.
e. Jongens zijn met een zes al tevreden en meisjes niet.
f. Meisjes halen hogere cijfers dan jongens op proefwerken.
g. Meisjes willen meer leren dan jongens.
h. Meisjes worden eerder volwassen dan jongens.
i. Meisjes zijn verder in hun geestelijke ontwikkeling dan jongens.

Slide 30 - Tekstslide

Argumentatiestructuren
Jongens en meisjes kunnen op de middelbare school beter gescheiden les krijgen.
Jongens vinden school niet zo belangrijk als meisjes.
Jongens en meisjes leiden elkaar af.
Jongens en meisjes moeten op een verschillende manier de lesstof gepresenteerd krijgen.
Jongens zijn met een zes al tevreden en meisjes niet.
Jongens willen meer doen dan meisjes.
Meisjes willen meer leren dan jongens.
Meisjes halen hogere cijfers dan jongens op proefwerken.
Meisjes zijn verder in hun geestelijke ontwikkeling dan jongens.
Meisjes worden eerder volwassen dan jongens.

Slide 31 - Tekstslide

Maak de oefening op papier

Slide 32 - Tekstslide

Argumentatieschema's
  1. Oorzaak en gevolg (causaliteit)
  2. Kenmerk of eigenschap
  3. Voor- en nadelen
  4. Voorbeelden
  5. Vergelijking
  6. autoriteit

Slide 33 - Tekstslide

Oorzaak- en gevolg
Een feit/gebeurtenis zal leiden tot een ander feit of gebeurtenis.
-Mikael zal zich wel goed in zijn eentje kunnen vermaken (gevolg en standpunt). Hij is immers alleen door zijn moeder op een zo goed als verlaten eiland opgevoed (oorzaak en argument.

Slide 34 - Tekstslide

Kenmerk of eigenschap
Als alle onderdelen van een groep hetzelfde kenmerk hebben, dan heeft één onderdeel van de groep dat ook (totum pro parte). 
-Dictatoriale leiders zijn het niet gewend om kritisch bejegend te worden (argument). Geen wonder dat zij veel moeite hebben met kritiek die zijn vanuit het buitenland krijgen (standpunt).

Slide 35 - Tekstslide

Voor- en nadelen
Voordelen worden vergeleken met de nadelen en op basis van de uitkomst daarvan, wordt er een oordeel uitgesproken. OF iemand noemt alleen voor- of nadelen.
- Mensen zouden eens wat meer met de fiets naar hun werk moeten gaan (standpunt), want dat is goed voor het milieu, het is goed voor hun conditie en het maakt het fileprobleem kleiner (voordelen: argumenten).

Slide 36 - Tekstslide

Voorbeelden
Een standpunt kan ondersteund worden door voorbeelden. Die voorbeelden zijn dan de argumenten.
- Ik denk dat hij zich nauwelijks betrokken voelt bij het bedrijf en zijn collega's (standpunt). Zo heeft hij zich gisteren ziek gemeld, terwijl hij 's middags wel in de sportschool was en met het bedrijfsuitje ging hij ook al niet mee (argumentatie)

Slide 37 - Tekstslide

Vergelijking
Omdat het in het ene geval zo is, zal het in het andere geval ook wel zo zijn. 
- Ik vrees dat de leerkrachten in het basisonderwijs de zo gewenste loonsverhoging niet zullen krijgen (standpunt); de docenten in het voortgezet onderwijs kregen laatst immers ook niet meer salaris (argument). 

Slide 38 - Tekstslide

Autoriteit
Een standpunt wordt ondersteund door een uitspraak van een deskundige of een gezaghebbende bron. 
- Het is de hoogste tijd dat de lonen van alle Nederlanders omhooggaan (standpunt). De president van de Nederlandse Bank heeft dat laatst in een interview ook gezegd (argument)

Slide 39 - Tekstslide

Welke argumentatieschema?


Het Nederlands verloedert want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.

Slide 40 - Tekstslide

Welk schema zag je bij de vorige dia?

Slide 41 - Open vraag

Welke argumentatieschema?

Voorstanders van all inclusive hotelvakanties roemen het zorgeloze karakter van zo’n verblijf. Eten en drinken zijn immers inbegrepen waardoor je budget makkelijk te overzien is. Tegenstanders vinden dit soort vakanties te voorspelbaar. Maar als je houdt van naar hartenlust genieten van bar en restaurant zonder te hoeven nadenken over de kosten is dit voor jou een prima vakantie.

Slide 42 - Tekstslide

Welk schema zag je bij de vorige dia?

Slide 43 - Open vraag

Als Jett Rebel volgend jaar optreedt op Lowlands ga ik zeker weer. Vorige keer was hij ook top.
A
Argumentatie op basis van oorzaak en gevolg
B
Argumentatie op basis van voor- en nadelen
C
Argumentatie op basis van een kenmerk of eigenschap
D
Argumentatie op basis van een vergelijking

Slide 44 - Quizvraag

Volgens zijn arts heeft hij bloedarmoede. Hij had namelijk allerlei symptomen die er op wijzen: last van vermoeidheid, hartkloppingen, duizeligheid, oorsuizingen en hoofdpijn.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak-gevolg
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van overeenkomst

Slide 45 - Quizvraag

Het wordt warmer op aarde en dat komt door het broeikaseffect.
A
argumentatie op basis van voorbeelden
B
argumentatie op basis van oorzaak-gevolg
C
argumentatie op basis van kenmerk of eigenschap
D
argumentatie op basis van overeenkomst

Slide 46 - Quizvraag

Opdracht (huiswerk voor 13-12)

Zoek in de media (kranten, tv-programma's etc.) naar voorbeelden bij drie van de 6 argumentatieschema's. Deze voorbeelden (met daarbij ook vernoemd van welk argumentatieschema er sprake is) zet je in een document en lever je in op de classroom op 12-12 om 23.59.

Slide 47 - Tekstslide