7.5 inzicht in....zorgen voor later

7.5 Inzicht in.... zorgen voor later
- Je kunt begrippen en vaardigheden uit dit hoofdstuk in combinatie toepassen in nieuwe praktijksituaties
(- Je kent de lineaire en annuitaire hypotheek en je kan van beide de aflossing en rente uitrekenen)
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

7.5 Inzicht in.... zorgen voor later
- Je kunt begrippen en vaardigheden uit dit hoofdstuk in combinatie toepassen in nieuwe praktijksituaties
(- Je kent de lineaire en annuitaire hypotheek en je kan van beide de aflossing en rente uitrekenen)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Video

Planning
- Intro (filmpje)
- Theorie hypotheken
- Aanvullende instructie (indien nodig)
- Zelfstandig aan het werk met skill tree

Slide 3 - Tekstslide

Hypothecaire lening
Langdurige lening (30 jaar) voor een pand/ stuk grond met een onderpand.

Onderpand: Indien de lening niet betaald kan worden, dan heeft de bank het recht om het pand te verkopen

Slide 4 - Tekstslide

Hypothecaire lening - 2 soorten
- Lineaire hypotheek
- Annuitaire hypotheek

Slide 5 - Tekstslide

Kenmerken van een lineaire lening

- De lening neemt elk jaar met een gelijk bedrag af
- Vast bedrag aan aflossing 
    (meestal 1/30 deel)
- Interest neemt ieder jaar af.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld
Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar. 3% rente per jaar.

Wat is de aflossing?

Slide 7 - Tekstslide

Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar. 3% rente per jaar.
Wat is de jaarlijkse aflossing?

Slide 8 - Open vraag

Voorbeeld
Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar. 3% rente per jaar.

Wat is de aflossing?
300.000:30 jaar = 10.000

Wat is de rente van jaar 1?

Slide 9 - Tekstslide

Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar. 3% rente per jaar.
Wat is de rente in jaar 1?

Slide 10 - Open vraag

Voorbeeld
Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar. 3% rente per jaar.

Wat is de aflossing? 10.000

Wat is de rente van jaar 1?
300.000 x 0,03 = 9.000

Slide 11 - Tekstslide

Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar (aflossing € 10.000 per jaar). 3% rente per jaar.
Wat is de rente in jaar 5? (let op het betalen van rente en aflossing gebeurt gelijktijdig)

Slide 12 - Open vraag

Voorbeeld
Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar (aflos € 10.000 per jaar). 3% rente per jaar.

Wat is de rente in jaar 5?
Totaal 40.000 afgelost
Beginsschuld is € 260.000
Rente 260.000 x 0,03 = 7.800

Slide 13 - Tekstslide

Lening van 300.000 met een looptijd van 30 jaar (aflossing € 10.000 per jaar). 3% rente per jaar.
Wat is de rente in jaar 10? (let op het betalen van rente en aflossing gebeurt gelijktijdig)

Slide 14 - Open vraag

Kenmerken annuïteiten lening
  • Vast bedrag te betalen per maand, de annuiteit
  • Annuiteit = Aflossing + Interest
  • Eerst veel interest betalen, weinig aflossing
  • Later veel aflossing weinig interest


Slide 15 - Tekstslide

Rekenen annuïteiten lening

Slide 16 - Tekstslide

Wat is het rentebedrag
in jaar 1?

Slide 17 - Open vraag

Rekenen annuïteiten lening

Slide 18 - Tekstslide

Wat is de aflossing
in jaar 1?

Slide 19 - Open vraag

Wat is het eindbedrag
van de lening in jaar 1?

Slide 20 - Open vraag

Rekenen annuïteiten lening

Slide 21 - Tekstslide

Rekenen annuïteiten lening
       A.                  B                      C                    D                    E
                                               A x  rente         B-C               A-D

Slide 22 - Tekstslide

Sleepvraag: zet de juiste getallen op de juiste plek (indien er meerdere getallen zijn, dan het getal wat alfabetisch het eerst voorkomt)
€ 3.744
€ 3.856
€ 3.950
€ 3.972
€ 8.772
€ 8.888
€ 9.000
€ 288.428
€ 288.428
€ 292.400
€ 292.400
€ 296.256
€ 296.256

Slide 23 - Sleepvraag

Helder?
Ja
 ---> Dan ga je aan het werk met de skill tree

Nee
--> Dan volgt er nog een aanvullende oefening

Slide 24 - Tekstslide

Rekenen annuïteiten lening
       A.                  B                      C                    D                    E
                                               A x  rente         B-C               A-D

Slide 25 - Tekstslide

Rekenvoorbeeld
Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €15.000

A: Hoeveel rente betaal je in het eerste jaar?
B: Hoeveel los je in het eerste jaar af?
C: Hoeveel is de schuld na het tweede jaar?

Slide 26 - Tekstslide

Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €12.500
A: Hoeveel rente betaal je in het eerste jaar?

Slide 27 - Open vraag

Rekenvoorbeeld
Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €12.500

A: Hoeveel rente betaal je in het eerste jaar?
€250.000 x 0,03 = €7.500

Slide 28 - Tekstslide

Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €12.500
B: Hoeveel los je in het eerste jaar af?

Slide 29 - Open vraag

Rekenvoorbeeld
Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €15.000

B: Hoeveel los je in het eerste jaar af?
€12.500 - €7.500 = €5.000

Slide 30 - Tekstslide

Hypotheek: €250.000
Rente percentage: 3%
Jaarlijkse annuïteit: €12.500
C: Hoe hoog is de schuld na het tweede jaar?

Slide 31 - Open vraag

Rekenvoorbeeld
C: Hoeveel is de schuld na het tweede jaar?

Schuld na jaar 1: €250.000 - €5.000 = €245.000
Rente jaar 2: €245.000 x 0,03 = €7.350
Aflossing jaar 2: €12.500 - €7.350 = €5.150
Schuld na jaar 2: €245.000 - €5.150 = €239.850

Slide 32 - Tekstslide

Aan de slag
Ga aan het werk met de skill tree

Slide 33 - Tekstslide

7.5 Inzicht in.... zorgen voor later
- Je kunt begrippen en vaardigheden uit dit hoofdstuk in combinatie toepassen in nieuwe praktijksituaties
(- Je kent de lineaire en annuitaire hypotheek en je kan van beide de aflossing en rente uitrekenen)

Slide 34 - Tekstslide

Welke hypotheek is in het begin van de looptijd het goedkoopst?
A
Lineaire hypotheek
B
Annuïteiten hypotheek
C
Er zit geen verschil in.
D
Geen idee.

Slide 35 - Quizvraag

Welke opmerking over een annuïteiten hypotheek is waar?
A
Je betaalt elke periode evenveel aflossing.
B
Je betaalt elke periode evenveel rente.
C
Je betaalt elke periode in totaal evenveel.
D
Je betaalt elke periode in totaal steeds minder.

Slide 36 - Quizvraag

Welke hypotheek is in totaal het goedkoopst?
A
Lineaire hypotheek
B
Annuïteiten hypotheek
C
Er zit geen verschil in.
D
Geen idee.

Slide 37 - Quizvraag