H6 §2a Van alle markten thuis

1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Rekenvraag:
Een HP laptop kost bij mediamarkt €579.
Bij Bol.com kost dezelfde laptop €555.
Hoeveel % goedkoper is Bol.com dan Mediamarkt?

Slide 2 - Open vraag


Ik zit klaar voor de les:

  • Mijn spullen liggen op tafel (boek, pen, papier, laptop).
  • Mijn telefoon zit in de telefoontas
  • Mijn oortjes zitten in mijn tas.
  • Mijn jas hangt aan de kapstok.
  • Ik heb geen pet of capuchon op.
  • Ik heb geen eten of drinken meer bij mij.

Slide 3 - Tekstslide

H6 §2a Wat wordt de prijs

Slide 4 - Tekstslide


Deze les:
  • Terugblik
  • Huiswerk bespreken
  • Instructie
  • Opdrachten maken
  • Evalueren hoe de les ging

Slide 5 - Tekstslide


Terugblik:
De vorige les hebben we het gehad over:
  • automatiseren
  • afschrijving
  • toegevoegde waarde

Slide 6 - Tekstslide


Afschrijving is:
A
(aanschafprijs - restwaarde) : aantal gebruiksjaren
B
(restwaarde - aanschafprijs) : aantal gebruiksjaren
C
(aanschafprijs - restwaarde) x aantal gebruiksjaren

Slide 7 - Quizvraag

Elk bedrijf in de bedrijfskolom maakt het product steeds geschikter voor de consument.
Hierdoor wordt het product steeds meer waard.
Het product krijgt steeds meer toegevoegde waarde
A
Juist
B
Onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Huiswerk
Zijn er nog vragen over het huiswerk?

opdracht:
10, 11 & 12
(163)


Slide 9 - Tekstslide


Lesdoel:
Ik weet:
  • wat brutowinstopslag is
  • hoe je een consumentenprijs berekent

Slide 10 - Tekstslide

Van inkoopprijs naar verkoopprijs
Als winkelier verkoop je goederen. 
  • Een product koop je eerst in bij een groothandel of fabrikant. 
  • Je betaalt er de inkoopprijs voor. 
  • Je wilt het voor meer geld verkopen. Daarom tel je er een bedrag bij op. 
  • Dat noem je de brutowinstopslag
  • De inkoopprijs plus de brutowinstopslag is de verkoopprijs.

Slide 11 - Tekstslide

Brutowinstopslag = bedrijfskosten + winst
Met een deel van de brutowinstopslag betaal je de bedrijfskosten. 
Dat zijn de kosten die je hebt om je bedrijf te kunnen runnen. 
Denk aan de huur van je gebouw, personeelskosten, reclame, verzekeringen, enzovoort.

Een ander deel van de brutowinstopslag is voor je uiteindelijke winst.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

De verkoopprijs berekenen
Verkoopprijs = inkoopprijs + brutowinstopslag

Voorbeeld:
Bij een groothandel koop je T-shirts in voor € 7,50. Je verkoopt ze op de markt met een brutowinstopslag van 90%.
De brutowinstopslag is € 7,50 : 100 x 90 = € 6,75.
De verkoopprijs wordt € 7,50 + € 6,75 = € 14,25.

Slide 14 - Tekstslide

Maak opdracht:
2 en 3
(164)

timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Welke prijs betaalt de consument?
  • Als je iets koopt, betaal je bovenop de verkoopprijs ook btw
  • BTW betekent: belasting toegevoegde waarde 
  • Dit is een belasting die de winkelier moet optellen bij de verkoopprijs. 
  • Alle btw die hij ontvangt, moet hij afdragen aan de overheid. Zelf verdient hij niets aan de btw.

Slide 16 - Tekstslide

Welke prijs betaalt de consument?
  • De verkoopprijs zonder btw is de prijs exclusief btw. 
  • De prijs inclusief btw noem je de consumentenprijs
  • Het normale btw-tarief is 21%.
  • Voor bepaalde producten is er een verlaagd tarief van 9%. Bijvoorbeeld voor levensmiddelen, boeken en sommige diensten, zoals van een schilder.

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Video

De consumentenprijs berekenen
Consumentenprijs = verkoopprijs + btw

Voorbeeld:
De verkoopprijs van een zomerjack is € 24,75.
 Voor de consumentenprijs komt daar 21% aan btw bovenop.
De btw is € 24,75 : 100 x 21 = € 5,20.
De consumentenprijs wordt € 24,75 + € 5,20 = € 29,95.


Slide 19 - Tekstslide

Maak opdracht:
6 en 7
(165-166)

timer
10:00

Slide 20 - Tekstslide


Evaluatie:
  1. Wat was het lesdoel?
  2. Hoe ging het vandaag?
  3. Wat is het huiswerk:

Slide 21 - Tekstslide

Huiswerk:

Maak opdracht 
4, 5, 6 en 7
(165-166)

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Markt
Bij economie hebben we het over de markt als we praten over:
- producenten die zorgen voor het aanbod van producten.
- consumenten die zorgen  voor de vraag naar producten.

Slide 24 - Tekstslide

Vraag en aanbod filmpje

Slide 25 - Tekstslide

Is dit een voorbeeld van het begrip markt:

Een fietsenfabriek maakt elektrische fietsen omdat die veel worden verkocht.
A
ja
B
nee

Slide 26 - Quizvraag

Is dit een voorbeeld van het begrip markt:

Mensen genieten lekker van de zon als die schijnt op het terras.
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Is dit een voorbeeld van het begrip markt:

Beleggers kopen aandelen in bedrijven op de beurs
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Door de corona-crisis is de vraag naar tweedehands mountainbikes gestegen. Op dit moment zoeken zo'n 36.000 consumenten een tweedehands mountainbike. Dat is 10% meer dan vorig jaar.

Bereken hoe groot de vraag naar tweedehands mountainbikes vorig jaar was:

Slide 29 - Open vraag

De markt bepaalt de prijs
Een winkelier houdt bij het vaststellen van de verkoopprijs rekening met:
  • De inkoopprijs die hij heeft betaald.  Die wil hij in ieder geval terugverdienen.
  • De markt. Als de vraag naar een product toeneemt, kan de prijs omhoog. Als de vraag afneemt, of als er meer aanbod komt, moet hij zijn prijs laten zakken.



Slide 30 - Tekstslide

De markt bepaalt de prijs 
Het aanbod komt niet alleen van de winkelier zelf, maar ook van zijn concurrenten. Dat zijn alle bedrijven die goederen of diensten aanbieden die in dezelfde behoeften van consumenten voorzien. (bijvoorbeeld alle bedrijven die kleding verkopen)

Bedrijven kunnen met elkaar concurreren door:
• een lagere prijs
• hogere kwaliteit
• betere service

Slide 31 - Tekstslide


Als het aanbod gelijk blijft en de vraag stijgt,
dan gaat de prijs...
A
omhoog
B
omlaag

Slide 32 - Quizvraag

Als de vraag hetzelfde blijft en de concurrentie stijgt,
dan gaat de prijs ...
A
omhoog
B
omlaag

Slide 33 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak opdracht 14, 16 en 17 (164-165)

Slide 34 - Tekstslide

Maak opdracht:
10 & 11
(115)

timer
10:00

Slide 35 - Tekstslide