Herhaling H4
1 / 37
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Welke begrippen van hoofdstuk 4 ken je nog?
Slide 3 - Woordweb
Hoeveel uur moet je werken voor een full time baan?
A
Zoveel als je wil
B
36 tot 40 uur
C
28 tot 32 uur
D
meer dan 40 uur
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer de vraag naar arbeid groter is dan het het aanbod van arbeid, spreken economen van een ........
A
krappe arbeidsmarkt
B
ongelijke arbeidsmarkt
C
ruime arbeidsmarkt
Slide 5 - Quizvraag
Wie zijn de vragers naar arbeid?
A
werknemers
B
werkgevers
Slide 6 - Quizvraag
Arbeidsmarkt = dus het totaal van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid.
Als er meer aanbod is (werknemers) dan vraag (werkgevers) naar arbeid
dan ontstaat er ??
Als er meer aanbod is (werknemers) dan vraag (werkgevers) naar arbeid
dan ontstaat er ??
A
Banen waar geen personeel voor gevonden kan worden.
B
Teveel werknemers en dus werkloosheid.
C
Ontevreden werknemers.
D
Tevreden werknemers.
Slide 7 - Quizvraag
Wie zijn de eigenaren van een BV en NV?
A
Eigenaren
B
Oprichters
C
Aandeelhouders
D
De baas
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een VOF?
A
meerdere ondernemers samen 1 bedrijf
B
veel aandelen
C
1 bedrijf met 1 eigenaar
D
niet hoofdelijk aansprakelijk
Slide 9 - Quizvraag
Een voordeel van een Vof is...
A
... dat je niet verantwoordelijk bent met je privévermogen
B
... dat het bedrijf doorgaat als één van de eigenaren ziek is
C
... dat je meestal minder vermogen kunt inbrengen dan bij een eenmanszaak
D
... dat je als enige de leiding hebt over het bedrijf
Slide 10 - Quizvraag
Een werkgever kan bij een sollicitatie verschillende redenen hebben om iemand niet aan te nemen.
Welke van de volgende redenen is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
Welke van de volgende redenen is in strijd met de Algemene wet gelijke behandeling?
A
De sollicitant vraagt een te hoog salaris.
B
De sollicitant is te oud.
C
De sollicitant heeft de verkeerde opleiding.
D
De sollicitant heeft te weinig ervaring.
Slide 11 - Quizvraag
Wat is een arbeidsmarkt?
A
Dat zijn alle mensen die werk zoeken.
B
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken en alle banen en vacatures bij bedrijven.
C
Dat zijn alle mensen die werken.
D
Dat zijn alle mensen die werken of werk zoeken
Slide 12 - Quizvraag
bij krappe arbeidsmarkt:
A
zijn er veel werklozen
B
zijn er weinig werklozen
C
zijn er veel en weinig werklozen
D
alleen bij corona crisis
Slide 13 - Quizvraag
Het begrip arbeidsparticipatie betekent:
A
Welk deel van de bevolking werkloos is
B
Welk deel van de bevolking bij de werkgelegenheid hoort
C
Welk deel van de bevolking bij de werkende beroepsbevolking hoort
D
Welk deel van de bevolking een parttime baan heeft
Slide 14 - Quizvraag
Welke soorten werkeloosheid ken je?
Slide 15 - Woordweb
Wanneer is er sprake van een krappe arbeidsmarkt?
A
Veel vacatures, veel werknemers
B
Veel vacatures, weinig werknemers
C
Weinig vacatures, veel werknemers
D
Weinig vacatures, weinig werknemers
Slide 16 - Quizvraag
Beroepsbevolking
Werkzame beroepsbevolking
Aanbod van arbeid
niet-beroepsbevolking
Beroepsgeschikte bevolking
Mensen <15 en >75 jaar
Vraag naar arbeid
Slide 17 - Sleepvraag
Kennis
Kapitaal
Locatie
Arbeid
Slide 18 - Sleepvraag
Collectieve goederen zijn:
A
Voorzieningen de iedereen kan kopen in de winkel
B
Voorzieningen die de overheid geheel of gedeeltelijk heeft betaalt.
C
Voorzieningen die mensen maken voor elkaar
D
Voorzieningen waar iedereen voor een klein eigenaar van is
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de prijs van arbeid?
Slide 20 - Open vraag
Wat is het sociaal minimum
A
Hoeveel mensen er leven van een bijstandsuitkering
B
Een minimumbedrag wat je nodig hebt om van te kunnen leven
C
De minimale leeftijd om een uitkering te kunnen ontvangen
D
Een toeslag die je van de overheid krijgt als je een laag inkomen hebt
Slide 21 - Quizvraag
Wat zijn inactieven
A
Mensen tegen BTW verhoging
B
Mensen die niet actief naar werk zoeken
C
Mensen zonder betaald werk
D
Mensen die zwart geld krijgen
Slide 22 - Quizvraag
arbeidskrachten
werkgelegenheid
arbeidsplaatsen
werkgevers
beroepsbevolking
werknemers
vacatures
werkzoekende
Aanbod van arbeid
Vraag naar arbeid
Slide 23 - Sleepvraag
Leidt vergrijzing tot een daling of een stijging van het aantal inactieven?
A
een stijging
B
een daling
Slide 24 - Quizvraag
Wie zijn de vragers naar arbeid?
A
werknemers
B
werkgevers
Slide 25 - Quizvraag
Een baan waarvoor iemand wordt gezocht noem je een....
A
Opleiding
B
Sollicitatie
C
Vacature
D
Scholing
Slide 26 - Quizvraag
Vraag naar arbeid
Aanbod van arbeid
Werkgever
Werknemer
Werkgelegenheid
Beroepsbevolking
Vacatures
Werklozen
Slide 27 - Sleepvraag
Arbeidsverdeling zorgt voor
A
dat er niemand werkt
B
dat de het werk opdeelt in delen
C
dat iedereen kan doen waar hij/ zij goed in is
D
geschoold werk
Slide 28 - Quizvraag
Vraag naar arbeid
Aanbod van arbeid
Werkgelegenheid
Beroepsbevolking
Vacatures
Werklozen
Werkende
Banen die bezet zijn
Slide 29 - Sleepvraag
I: Voor geschoold werk heb je een diploma nodig.
II: Een vakkenvuller is een voorbeeld van ongeschoold werk.
II: Een vakkenvuller is een voorbeeld van ongeschoold werk.
A
1 is juist, 2 is juist
B
1 is juist, 2 is onjuist
C
2 is onjuist, 1 is juist
D
Beide antwoorden zijn onjuist
Slide 30 - Quizvraag
Als je 24 uur wilt werken. Wat voor baan zoek je dan?
A
Deeltijdbaan
B
Voltijdbaan
C
Duobaan
D
Vrijwilligerswerk
Slide 31 - Quizvraag
Voorbeelden van onbetaalde arbeid zijn:
Slide 32 - Open vraag
Hoe noemen we het geheel van vraag naar arbeid en aanbod van arbeid?
Slide 33 - Open vraag
Inkomen uit arbeid
Inkomen uit bezit
Inkomen uit overdracht
Slide 34 - Sleepvraag
Behoor jij tot de vraag naar arbeid of het aanbod van arbeid? En waarom?
Slide 35 - Open vraag
De ___________________ naar arbeid en het aanbod van arbeid noem je samen de
___________________ .
Je spreekt van een ___________________ arbeidsmarkt als het ___________________
groter is dan de vraag naar arbeid.
Is het aanbod van arbeid kleiner dan de vraag naar arbeid dan spreek je van een
___________________ arbeidsmarkt.
Arbeidsmarkt
Krappe
Ruime
Aanbod
Vraag
