Je punt moest door 25 ipv 23 sorry, wel goed gemaakt!
Je gaat zelfstandig verder met het huiswerk :
Weet je het nog opgaven H3
Weet je het nog?
Lees en maak 3.1
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4
In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
M3
Je punt moest door 25 ipv 23 sorry, wel goed gemaakt!
Je gaat zelfstandig verder met het huiswerk :
Weet je het nog opgaven H3
Weet je het nog?
Lees en maak 3.1
Slide 1 - Tekstslide
M4 Leerdoelen:
Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?
Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?
Slide 2 - Tekstslide
§3.1 Wat zijn de kosten?
Slide 3 - Tekstslide
Leerdoel 1
Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?
Slide 4 - Tekstslide
Geef voorbeelden van kosten die bedrijven kunnen hebben?
Slide 5 - Woordweb
Leerdoel 2
Wat is het verschil tussen variabele kosten en vaste kosten?
Slide 6 - Tekstslide
Variabele kosten
Vaste kosten
}
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Een fabrikant maakt per jaar 625.000 fietsen banden. De vaste kosten zijn € 2,5 miljoen. De variabele kosten € 1 miljoen. Voor winst komt er € 1,50 per band bij. Bereken de kostprijs per fietsband?
Slide 10 - Open vraag
Een fabrikant maakt per jaar 625.000 fietsen banden. De vaste kosten zijn € 2,5 miljoen. De variabele kosten € 1 miljoen. Voor winst komt er € 1,50 per band bij. De productie wordt verhoogd met 60%. Wat zijn de gevolgen voor de vaste kosten per jaar?
Slide 11 - Open vraag
Een fabrikant maakt per jaar 625.000 fietsen banden. De vaste kosten zijn € 2,5 miljoen. De variabele kosten € 1 miljoen. Voor winst komt er € 1,50 per band bij. De productie wordt verhoogd met 60%. Wat zijn de gevolgen voor de variabele kosten per jaar?
Slide 12 - Open vraag
Een fabrikant maakt per jaar 625.000 fietsen banden. De vaste kosten zijn € 2,5 miljoen. De variabele kosten € 1 miljoen. Voor winst komt er € 1,50 per band bij. De productie wordt verhoogd met 60%. Bereken hoeveel de kostprijs per product is gedaald?
Slide 13 - Open vraag
Leerdoel 3
Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Inkoopprijs € 145. Brutowinst marge = 70%. Btw-tarief = 21% Bereken de verkoop en de consumentenprijs.
Slide 19 - Open vraag
Inkoopprijs € 17,50. Brutowinst marge = 250%. Btw-tarief = 21% Bereken de verkoop en de consumentenprijs.
Slide 20 - Open vraag
Terugrekenen vanaf de consumentenprijs
Let op:
Consumentenprijs = meer dan 100%
Of 109%
Of 121%
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Consumentenprijs € 1,98. Btw-tarief = 6% Bereken de prijs exclusief btw dus de verkoopprijs en het btw bedrag.
Slide 24 - Open vraag
Consumentenprijs € 29,50. Btw-tarief = 21% Bereken de prijs exclusief btw dus de verkoopprijs en het btw bedrag.
Slide 25 - Open vraag
Leerdoelen:
Wat voor kosten kan een bedrijf hebben?
Wat is het verschil tussen vaste en variabele kosten?
Hoe bereken je de verkoopprijs en de consumentenprijs?