H1 de samenleving

Nederland en de wereld
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

Nederland en de wereld

Slide 1 - Tekstslide

1

Slide 2 - Video

00:45
In welke diensten is Nederland goed volgens Lubach?
A
B
Zeeën maken
C
Lee Towers
D
Tulpen kweken

Slide 3 - Quizvraag

Nederland
Duitsland
Kaas
worst

Slide 4 - Sleepvraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Programma
  • Terugblik vreemd valuta 
  • Internationale handel bepalen
  • EU en EMU (wat was dat ook alweer?)
  • Afsluiting



Slide 13 - Tekstslide

Leerdoelen
Je kunt rekenen met wisselkoersen (tip: kruistabel toepassen)

Je kunt de vier factoren, die internationale handelen bepalen, benoemen en toepassen

Je kunt het voordeel benoemen van een EU en EMU

Slide 14 - Tekstslide

Wisselkoersen
  • We hebben allemaal verschillende soorten geld in de wereld. Dit noemen we ook wel 'valuta'.
  • Veel landen in de Europese unie hebben de euro als betaalmiddel. Deze landen noemen we ook wel 'de eurozone'
  • De 'wisselkoers' geeft de verhouding tussen twee soorten valuta weer


Slide 15 - Tekstslide

Hoe reken ik met vreemde valuta?
Voor €1 euro kan ik £0,79 Pond kopen.

Hoeveel is de waarde van £ 1 pond in euro's?

€ 1 x £ 1 / £ 0,79 = € 1,27

Slide 16 - Tekstslide

Welke bewering is juist of onjuist?
I.     Voor een Amerikaan zijn euro’s vreemde valuta.

II.    Als de euro in waarde stijgt ten opzichte van de dollar, dan moet je
voor 10 dollar minder euro’s betalen dan vóór die stijging
A
Bewerking 1 is juist en bewerking 2 is onjuist
B
Bewerking 1 is onjuist en bewerking 2 is juist
C
Beide bewerkingen zijn juist
D
Beide bewerkingen zijn onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Op 6 januari 2021 noteerde een bank de volgende koersen:
€ 1 = $ 1,22 (dollar)
€ 1 = ₤ 0,85 (ponden)
De wisselkoers van het pond uitgedrukt in dollars is:

Slide 18 - Open vraag

€1 euro = 4,20 Zloty (Polen)
Hoeveel euro is 1 Zloty? Afronden op 2 decimalen!

Slide 19 - Open vraag

Op 6 januari 2021 noteerde een bank de volgende koersen:
€ 1 = ₤ 0,85 (ponden)
Daan Verkerk koopt die dag voor € 500 aan ponden. In Londen maakt hij in het weekend ₤ 300 op. De resteerde ponden ruilt Daan bij terugkeer weer om in euro’s. De koers van het pond is lichtjes gestegen. De bank noteert nu: € 1 = ₤ 0,82
Hoeveel geld in euro’s krijgt Daan terug van zijn bank?

Slide 20 - Open vraag

Uitwerking
Op 6 januari 2021 noteerde een bank de volgende koersen:
€ 1 = ₤ 0,85 (ponden)
Daan Verkerk koopt die dag voor € 500 aan ponden. In Londen maakt hij in het weekend ₤ 300 op. De resteerde ponden ruilt Daan bij terugkeer weer om in euro’s. De koers van het pond is lichtjes gestegen. 
De bank noteert nu: € 1 = ₤ 0,82
Hoeveel geld in euro’s krijgt Daan terug van zijn bank?

€ 500*0,85 = ₤ 425
₤ 425 - ₤ 300 = ₤ 125
₤ 125 /0,82 = € 152,44


Slide 21 - Tekstslide

Waarom handelen we met het buitenland en welke factoren bepalen de internationale handel?
  • Ieder land heeft zijn of haar specialiteiten. In Nederland maken we veel kaas en melk, maar kunnen hier geen koffiebonen verbouwen. 

Factoren die internationale handel bepalen:
  • Natuurlijke omstandigheden
  • De loonkosten
  • De infrastructuur
  • Historische omstandigheden 

Slide 22 - Tekstslide

Natuurlijke omstandigheden
  1. klimaat 
  2. aanwezigheid grondstoffen
  3. geografische omstandigheden 

Slide 23 - Tekstslide

Loonkosten 
Loonkosten per product = loonkosten/ arbeidsproductiviteit



Dit zorgt voor hoge loonkosten in tegenstelling tot landen in het oosten en zuiden.
Land B: € 12.000/16 = € 750 


Slide 24 - Tekstslide

Infrastructuur

Slide 25 - Tekstslide

Historische oorzaken
Ieder land heeft zijn eigen geschiedenis.
Waarom Duitsland tal van auto's exporteert en Nederland kaas en bloembollen, is eigenlijk niet 1,2,3 verklaarbaar.
Dit kan komen door ontdekkingen die vroeger gedaan zijn. Als een land als eerste is met een product produceren, is het lastig om in kwaliteit gelijkwaardig te worden. 

Slide 26 - Tekstslide

EU

Slide 27 - Tekstslide

Europese Unie
  • 28 lidstaten
  • Eurozone (EMU) = Europese Monetaire Unie (€)

Slide 28 - Tekstslide

Groei & Stabiliteitspact (EMU)
EMU = Economische & Monetaire Unie (Eurolanden)

Regels over begroting, aan de hand van percentages van het BBP

Jaarlijks tekort (EMU-saldo) kleiner dan 3% van BBP
Staatsschuld (EMU-schuld) kleiner dan 60% van BBP

Slide 29 - Tekstslide

Doelen EU
Vrede
Veiligheid
Economische samenwerking
Sociale solidariteit

Slide 30 - Tekstslide

Opdrachten maken zie planner
Niet af is het huiswerk voor volgende les!
Vragen? 
Overleg eerst met buurman of -vrouw. 
Komen jullie er niet uit?
Stel je vraag aan de docent. 

Slide 31 - Tekstslide

Extra uitdaging
Bedenk 3 toetsvragen met antwoorden over de lesstof van proef 4

Slide 32 - Tekstslide

Wisselkoers € 1 = $ 1,38
Omrekenen: hoeveel is $ 1?
A
€ 1,38
B
€ 0,72
C
€ 0,724
D
€ 0,38

Slide 33 - Quizvraag

Gebruik bron 1:
In welk land zijn de loonkosten van een overhemd het goedkoopst?



A
Polen
B
Brazilie
C
China
D
India

Slide 34 - Quizvraag

Ontwikkelingsland A voert koffiebonen uit en tractoren in.
A
Dat is goed voor de handel in dat land
B
dat is slecht voor de handel in dat land
C
Dat maakt niets uit voor dat land

Slide 35 - Quizvraag