Begrijpend lezen van teksten
I. Mening – argument - tegenargument
a) Een argument
Als je anderen wilt overtuigen van je mening, gebruik je argumenten.
Het is de reden die je geeft om jouw mening uit te leggen.
Het helpt anderen te begrijpen waarom je iets denkt of gelooft.
Bv. Ik vind dat de vakantie duurt te lang, want dan mis ik mijn vrienden.
Bv. Ik vond het een leuke film, want ik hou van komedies.
Een mening begint vaak met
een argument begint vaak met
- Ik vind dat...
- Mijn vriend is van mening dat...
- Het is duidelijk dat...
- Volgens mij...
- want
- omdat
- aangezien
- ...........................
Bv. Veel fruit en groenten eten is gezond, want ze zitten boordevol vitamines.
1) Oefening begrippen
Plaats de letters bij de juiste begrippen.
1. Wat je van iets vindt, hoe je over iets denkt.
2. De werkelijkheid.
3. Het kan beginnen met ‘ik vind…, volgens mij…, ik denk dat…’
4. Je gebruikt het als je anderen probeert te overtuigen.
5. Je kan het controleren.
Feit Mening Argument
2) Oefening mening - argument
Kleur in de onderstaande zinnen de mening groen en het argument geel.
1. Ik denk dat we minder huiswerk zouden moeten hebben, omdat we dan meer tijd hebben om te doen wat we graag doen.
2. Ik vind dat voetbal de beste sport is die bestaat, omdat het teamwork bevordert.
3. Volgens mij moeten we een hond nemen, want een hond kan ons beschermen.
Niet je standpunt is belangrijk maar wel waarom je er zo over denkt.
Een goed argument is best zo veel mogelijk gebaseerd op feiten.
b) Een tegenargument
Niet iedereen zal het altijd met je standpunt eens zijn.
Het is ok het met iemand oneens te zijn.
Belangrijk is dat je een goed argument bedenkt.
Dit noemen we dan een ‘tegenargument’.
1) Oefening mening, argument, tegenargument
Hieronder staan verschillende meningen, argumenten en tegenargumenten door elkaar. Zet de juiste letters en cijfers bij elkaar
1: Iedereen moet iedere week €10 zakgeld krijgen.
2: Sporten is gezond.
3: Automaten op school zijn goed.
4: Afspraken zijn belangrijk.
5: De middagpauze zou een half uur langer moeten zijn.
A: Dan weet iedereen wat er van hem/haar verwacht wordt.
B: Niet iedere ouder kan dit betalen.
C: Mocht dit zo zijn, zouden we ’s avonds later thuis komen.
D: Als je niet sport kan je overgewicht krijgen.
E: Als je eten of drinken thuis vergeten bent, kan je nog iets kopen op school.
F: Dan kan je in je vrije tijd veel leuke dingen doen.
G: Dan hebben we tijd genoeg om te eten en te ontspannen.
H: Je kan je lichaam altijd overbelasten.
I: Dan kan je niet meer doen wat je wil.
J: Er zitten bijna geen gezonde dingen in.
1 2 3 4 5
2) Klassikaal stellingenspel
De leerkracht leest stellingen voor.
Op de wanden in het lokaal hangen bladen met ‘eens’ of ‘oneens’ op.
Als jullie het eens zijn, gaan jullie aan de kant waar het blad ‘eens’ hangt.
Als jullie het oneens zijn gaan jullie aan de andere wand staan.
Overleg met elkaar, zoek argumenten en tegenargumenten.
Tracht elkaar met goede argumenten en tegenargumenten te overtuigen.
Nadien schrijven jullie een argument en tegenargument onder de stelling.
• Ouders mogen altijd in je telefoon meekijken.
Argument: ……………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Tegenargument: …………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………
• Sociale media moeten verboden worden voor kinderen tot 16 jaar.
Argument: ……………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Tegenargument: …………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………
• Alle jongeren zouden per dag een uur moeten sporten.
Argument: ……………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………
Tegenargument: …………………………………………………………………………….
…………………………………………………………………………………………………
c) Evaluatie
Met deze evaluatie toon je dat je het verschil kent tussen een feit en een mening.
Je herkent feiten en meningen.
Je kan zelf een mening vormen en beargumenteren.
Je krijgt 1 punt per juist antwoord. … /…
Duid het juiste antwoord aan.
1. Een mening begint altijd met ‘ik vind’.
waar
niet waar
2. Nieuwsberichten zijn altijd opgebouwd uit meningen.
waar
niet waar
3. Welk van deze teksten bestaat alleen uit feiten. (meerder antwoorden zijn mogelijk)
een handleiding voor installatie televisietoestel
een recept voor pannenkoeken
een reclame voor een frisdrank
een routebeschrijving
4. Welke informatie is betrouwbaar?
een feit
een mening
5. Welke uitspraak hoort niet bij een feit? (meerder antwoorden zijn mogelijk)
het is te controleren
het zegt wat een persoon vindt.
je kunt het bewijzen
het is objectief
6. Als veel mensen dezelfde mening hebben, is het een feit.
waar
niet waar