Taal les 9 aanhalingstekens


De juf vraagt: "Weet jij nog hoe je deze tekens noemt?"


1 / 26
volgende
Slide 1: Open vraag
TaalBasisschoolGroep 6

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les


De juf vraagt: "Weet jij nog hoe je deze tekens noemt?"


Slide 1 - Open vraag

Hoe heten de leestekens die hierboven staan? Sleep de juiste naam naar het juiste leesteken.
aanhalingsteken
komma
punt
puntkomma
vraagteken

Slide 2 - Sleepvraag

Les 9 Aanhalingstekens
Doel:
Je kunt aanhalingstekens op de juiste manier gebruiken in zinnen en bij woorden.
Zoals:
"Wat groeien jullie hard in Snappet", zegt de juf.

Slide 3 - Tekstslide

Om welke 3 redenen kun je nou ook alweer aanhalingstekens plaatsen?
A
bij een citaat
B
als je een woord extra aandacht wil geven
C
bij een naam
D
als je iets niet precies bedoelt zoals je het zegt

Slide 4 - Quizvraag

Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt?
De meester vraagt: "Wie wil voorlezen?"
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt
D
-

Slide 5 - Quizvraag

Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt?
Vandaag leren we over "de ijstijd."
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt
D
-

Slide 6 - Quizvraag

Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt?
Deze les gaat over 'bijwoorden'.
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt
D
-

Slide 7 - Quizvraag

Hoe worden de aanhalingstekens in deze zin gebruikt?
Tjonge, wat ben je weer 'snel' klaar.
A
om een citaat aan te geven
B
om een woord extra aandacht te geven
C
om aan te geven dat iets niet letterlijk bedoeld wordt
D
-

Slide 8 - Quizvraag

(Een citaat is datgene wat iemand letterlijk zegt)

Slide 9 - Tekstslide

Hoe gebruik je aanhalingstekens?
Tussen de aanhalingstekens en de woorden typ je geen spatie.
voorbeeld:                       Jan roept: "We moeten opruimen!"
Je ziet dat het uitroepteken ook nog voor het aanhalingsteken staat. Dat kan ook bij een vraagteken of een punt.
voorbeeld:                     Jan fluistert: "We moeten opruimen."
voorbeeld:                       Jan vraagt: "Moeten we opruimen?"

Slide 10 - Tekstslide

'Nee,' zei ze, 'ik doe niet mee.'

'Omdat,' zei ze, 'ik naar huis moet.'

'Ik wil wel meedoen', zei ik
Ik zei: 'Ik wil wel meedoen.'

Slide 11 - Tekstslide

Ik ben de aanhalingstekens vergeten!
Schrijf de zin goed o0!
De meester roept: We gaan beginnen!

Slide 12 - Open vraag

Zet de 2 aanhalingstekens op de goede plek!
Mijn moeder        zegt:        Jij moet nu naar school.

Slide 13 - Sleepvraag

Waar staan de aanhalingstekens in het citaat goed?
A
Ik zei: 'Ik heb geen zin.'
B
Ik: "zei Ik heb geen zin.'
C
'Ik zei': Ik heb geen zin.

Slide 14 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Bah, zei ik, 'het is vies.'
B
'Bah,' zei ik het is vies.
C
'Bah,' zei ik, 'het is vies.'

Slide 15 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Het sneeuwt heel hard! 'zei de juf.'
B
'Het sneeuwt heel hard!' zei de juf.
C
'Het sneeuwt" heel hard! zei de juf.'

Slide 16 - Quizvraag

Zo werkt het bij woorden die je 
extra aandacht wil geven.

Slide 17 - Tekstslide

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Let goed op de 'aanhalingstekens'.
B
'Let goed op de' aanhalingstekens.

Slide 18 - Quizvraag

Waar staan de aanhalingstekens goed?
A
Wat doe jij weer 'aardig'.
B
'Wat doe jij weer' aardig.
C
Wat doe jij 'weer aardig'.

Slide 19 - Quizvraag

Slide 20 - Tekstslide

Je zet een aanhalingsteken bij een citaat.
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

In welke zin staan de aanhalingstekens goed? Eerst goed kijken voordat je kiest!
A
"Juf Kim zei": We gaan buiten spelen.
B
Juf Kim zei: "We gaan buiten spelen".
C
Juf Kim zei: "We gaan buiten spelen."
D
"Juf Kim zei: We gaan buiten spelen."

Slide 22 - Quizvraag

Welk woord wil ik extra aandacht geven?
Let op de aanhalingstekens.
A
Let op
B
aanhalingstekens.

Slide 23 - Quizvraag

In welke zin staan de aanhalingstekens goed? Eerst goed kijken voordat je kiest!
A
Ben jij al weer gevallen, wat ben jij toch 'handig'.
B
'Ben jij al weer gevallen' wat ben jij toch handig.
C
Ben jij 'al weer' gevallen, wat ben jij toch handig.
D
Ben jij al weer 'gevallen', wat ben jij toch handig. "

Slide 24 - Quizvraag

Ik welke zin staan de aanhalingsteken ('...') goed?
A
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, zei grootmoeder.'
B
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie', zei grootmoeder.
C
'Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.
D
Ik lust wel een stukje chocola bij de koffie, 'zei grootmoeder.'

Slide 25 - Quizvraag

TAAL

Thema 6: les 9,

opdracht 2 en 3. 
Daarna nog 10 opdrachten in de plus. 

Slide 26 - Tekstslide