6.1 Hoe wordt er geproduceerd?

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

6.1 Hoe wordt er geproduceerd?

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Na deze les weet je:
  • Welke productiefactoren je nodig hebt om te produceren
  • Hoe je de waardevermindering van kapitaalgoederen berekent
  • Wat een bedrijfskolom is

Slide 3 - Tekstslide

Productie
Productie in ruime zin: alle activiteiten waarmee in een behoefte wordt voorzien (hond uitlaten, boodschappen doen; formele en informele sector samen)

Productie in enge zin: goederen of diensten leveren waarvoor klanten betalen (formele sector, geregistreerde productie)

Slide 4 - Tekstslide

Wat is het verschil tussen de formele sector en de informele sector?

Slide 5 - Open vraag

Wat heb je nodig om te kunnen produceren?

Slide 6 - Woordweb

Productiefactoren
Je hebt zaken nodig om te kunnen produceren
Je kunt dit indelen in vier productiefactoren:

Natuur
Arbeid
Kapitaal
Ondernemerschap

Slide 7 - Tekstslide

Productiefactor: natuur
Alles wat de natuur levert
Bijvoorbeeld grondstoffen, zonlicht, de grond zelf

Slide 8 - Tekstslide

Productiefactor: arbeid
De lichamelijke en geestelijke inspanning die mensen leveren bij het produceren

Slide 9 - Tekstslide

Productiefactor: kapitaal
Alle kapitaalgoederen waarin je geld investeert en die in het productieproces worden gebruikt
Bijvoorbeeld gereedschap, machines en gebouwen

Slide 10 - Tekstslide


Productiefactor: ondernemerschap


De ondernemer is bereid risico's te nemen en wil winst maken door de andere productiefactoren (juist) in te zetten

Slide 11 - Tekstslide

Productiefactoren
Als je een productiefactor aanbiedt, krijg je daar een beloning voor terug

Natuur: pacht
Arbeid: loon
Kapitaal: huur of rente
Ondernemerschap: winst

Slide 12 - Tekstslide

Verandering door tijd heen
Van arbeidsintensief naar kapitaalintensief

Gaat om de verhouding arbeid/kapitaal in het productieproces

Slide 13 - Tekstslide

Afschrijvingen
Kapitaalgoederen kosten veel geld en moeten af en toe worden vervangen

De aanschafwaarde, restwaarde en levensduur van het kapitaalgoed bepalen de afschrijving per jaar 

Afschrijving = waardevermindering van het goed

Slide 14 - Tekstslide

Afschrijvingen
Afschrijving berekenen?

(aanschafwaarde - restwaarde)                                      
                        aantal gebruiksjaren                = afschrijving per jaar          

Slide 15 - Tekstslide

Afschrijvingen
(aanschafwaarde - restwaarde)                                      
                        aantal gebruiksjaren                = afschrijving per jaar          
Een machine kost € 20.000 en gaat 5 jaar mee. Aan het eind van deze periode is de machine nog € 5.000 waard.

Wat is de afschrijving per jaar?

Slide 16 - Tekstslide

Afschrijvingen
(aanschafwaarde - restwaarde)                                      
                        aantal gebruiksjaren                = afschrijving per jaar          

(€ 20.000 - € 5.000)
                                          5                    = € 3.000 

Slide 17 - Tekstslide

Waarom is het handig om de afschrijving van kapitaalgoederen te kunnen berekenen?

Slide 18 - Woordweb

Bedrijfskolom
In een bedrijfskolom werken verschillende bedrijven na elkaar aan een product. Ieder bedrijf voegt waarde toe

In werkelijkheid veel ingewikkelder:
Toeleveringsbedrijven leveren losse onderdelen

Slide 19 - Tekstslide

Arbeid
Onder-
nemer-
schap
Natuur
Kapitaal

   Winst

   Salaris

   Rente

  Pacht

Slide 20 - Sleepvraag

Wat is de afschrijving per jaar als een machine voor € 15.750 wordt aangeschaft, 10 jaar meegaat en geen restwaarde heeft?

Slide 21 - Tekstslide

Wat is de afschrijving per jaar als een machine voor € 15.750 wordt aangeschaft, 10 jaar meegaat en geen restwaarde heeft?

Slide 22 - Open vraag

Wat is de afschrijving per jaar als een machine voor € 15.750 wordt aangeschaft, 10 jaar meegaat en geen restwaarde heeft?

€ 15.750
                                              10         = € 1.575 per jaar 

Slide 23 - Tekstslide

Waarmee wordt je beloond als je risico's wil nemen als ondernemer?

Wat betekent 'kapitaalintensief'?

Slide 24 - Tekstslide

Hoe nu verder
Vragen over de stof?

Maken:
Vragen 1 t/m 11 (p. 162-165)
Samenvatting (p. 165)

Slide 25 - Tekstslide

Vragen?
Hoe bereken je de afschrijving per jaar?

Wat betekent 'toegevoegde waarde'?

Slide 26 - Tekstslide

Leerdoelen
Nu weet je:
  • Welke productiefactoren je nodig hebt om te produceren
  • Hoe je de waardevermindering van kapitaalgoederen berekent
  • Wat een bedrijfskolom is

Slide 27 - Tekstslide