1HV 3.3 Lezen - Hoofdgedachte verwijswoorden deel 2

bij Nederlands!
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quiz en tekstslides.

time-iconLesduur is: 44 min

Onderdelen in deze les

bij Nederlands!

Slide 1 - Tekstslide

Dilemma op dinsdag

Slide 2 - Tekstslide

Wat je in deze les leert...
1. Oorlogsgeheimen
2. Herhaling: tekst- en alineaopbouw
3. De hoofdgedachte
4. Hoofd- en bijzaken
5. Verwijswoorden

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

+/- 30 blz. p.w.

Slide 8 - Tekstslide

De hoofdgedachte is de kortste samenvatting van de tekst.
A
waar
B
niet waar

Slide 9 - Quizvraag

De hoofdgedachte van een tekst 
Gebruik bij het onderwerp +  de titel, inleiding en/of de slotalinea.
Formuleer deze in één zin. 

Slide 10 - Tekstslide

onderwerp of vraag
antwoord of samenvatting

Slide 11 - Tekstslide

(T) Hebben ook Duitse kinderen problemen met de naamval?
(I) Het Duits is berucht om zijn lastige naamvallen. Ook voor de Duitsers zelf zijn die lastig.
...

(S) Er is tot slot ook een beetje troost voor alle Duitslerenden die met naamvallen worstelen. Zelfs als je de verkeerde naamval gebruikt, is dat niet zo erg. De Duitsers begrijpen toch (bijna) altijd wat je bedoelt. En soms doen ze het ook zelf fout.
Voorbeeld hoofdgedachte

Slide 12 - Tekstslide

Tekst samenvatten? 
'Bureau Hoofdzaken' noteren!

Bekijk per deelonderwerp in de alinea('s) wat de hoofdzaak is.
Zoek deze in de kernzinnen van de alinea's.
De rest is bijzaak, zoals voorbeelden en uitleg.


Slide 13 - Tekstslide

Saaie tekst? Ja!
Mijn broer spaart voor een Nintendo.
Mijn broer heeft 50 euro gespaard.
Mijn broer moet nog 150 euro sparen.
Mijn broer neemt een krantenwijk.

Slide 14 - Tekstslide

De schrijver gebruikt liever verwijswoorden.
Vaststellen waar een verwijswoord naar verwijst?
Stel een vraag die begint met 'wie, wat, waar of welke'.

Slide 15 - Tekstslide

Saaie tekst? Nee!
Mijn broer spaart voor een Nintendo.
 Hij heeft 50 euro gespaard.
Mike moet nog 150 euro sparen.
De krantenwijk is nu van hem.

Slide 16 - Tekstslide

De schrijver gebruikt verwijswoorden om de tekst leesbaar en aantrekkelijk te maken.

Slide 17 - Tekstslide

Wat?
§ 3.3 Lezen opdracht 10 t/m 13 + 15 t/m 17
Hoe?
Boek + schrift
Hulp?
Boek --> klasgenoot --> Straver
Resultaat?
Huiswerk
Doel?
Tekst- en alineaopbouw, hoofdgedachte, hoofd- en bijzaken, verwijswoorden
Klaar?
Taak week 3, Oorlogsgeheimen

Slide 18 - Tekstslide

Wat weet je nu?

Slide 19 - Tekstslide

Wat weet je nu?

tekst- en alineaopbouw
de hoofdgedachte
hoofd- en bijzaken
verwijswoorden

Slide 20 - Tekstslide



Tekstopbouw 
- tweedeling
- driedeling


De kernzin
Een kernzin is de zin met de belangrijkste informatie in de alinea. Deze staat meestal in de eerste zin en soms in de tweede of de laatste zin van een alinea.  De rest is uitleg of een voorbeeld bij de kernzin. 


Lees de theorie op bladzijde 151 en 153. 
Noteer inleiding (I), kern (K) en slot (S), onderstreep de kernzinnen.

Slide 21 - Tekstslide