Spreekvaardigheid - Debatteren 2

Spreekvaardigheid - Debatteren 2/3
Wat is een goed argument?
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 55 min

Onderdelen in deze les

Spreekvaardigheid - Debatteren 2/3
Wat is een goed argument?

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je weet wat een goed argument is
  • Je herkent het verschil tussen feiten en meningen

Slide 2 - Tekstslide

Stelling: School moet elke dag om 12.00 uur afgelopen zijn.
Wie is het hiermee eens?
Waarom?
En wie is het niet eens?
Waarom niet?

Slide 3 - Tekstslide

Uitleg begrippen
  • Mening: iets wat iemand vindt ('Ik vind dat school te lang duurt.')
  • Feit: iets wat controleerbaar is ('Een schooldag op deze school duurt 6 uur.')
  • Argument: een reden waarmee je je mening ondersteunt.

Slide 4 - Tekstslide

Oefening feit of mening.
Geef bij de volgende uitspraken aan of het om een feit of mening gaat. 

Slide 5 - Tekstslide

Feit of mening?
In Nederland regent het gemiddeld 120 dagen per jaar.

Slide 6 - Open vraag

Feit of mening?
Regen is stom.

Slide 7 - Open vraag

Feit of mening?
Schoolvakanties moeten langer duren.

Slide 8 - Open vraag

Feit of mening?
Te weinig slaap is slecht voor je gezondheid.

Slide 9 - Open vraag

Argument en tegenargument
Een argument is een reden waarmee je jouw mening of standpunt ondersteunt. Het is een onderbouwing die uitlegt waarom je iets vindt.

👉 Voorbeeld:
Stelling: Leerlingen zouden minder huiswerk moeten krijgen.
Argument: Ze hebben na schooltijd ook rust nodig om goed te kunnen leren en ontspannen.

Slide 10 - Tekstslide

Argument en tegenargument
Een tegenargument is een reden waarom je het niet eens bent met een bepaald standpunt of argument. Je probeert de ander daarmee te laten twijfelen.

Stelling: Leerlingen zouden minder huiswerk moeten krijgen.

👉 Tegenargument bij bovenstaand voorbeeld:
Als leerlingen minder huiswerk krijgen, oefenen ze te weinig en halen ze lagere cijfers.

Slide 11 - Tekstslide

Dus.......
Argument = reden waarom je iets vindt.

Tegenargument = reden tégen iemands mening of argument.

Slide 12 - Tekstslide

Argumenten en tegenargumenten
Stap 1: Kies een stelling
  • Iedere leerling moet een laptop van school krijgen.
  • Fastfood moet verboden worden voor jongeren.
  • Iedereen moet verplicht drie keer per week sporten.

Slide 13 - Tekstslide

Argumenten en tegenargumenten
Stap 2:
  • Eén leerling is vóór de stelling en geeft één argument.
  • De ander is tegen en geeft één tegenargument.
  • Doe dit 2x en wissel daarna van rol.
  • Schrijf je argumenten kort op. 

Slide 14 - Tekstslide

We gaan oefenen

Slide 15 - Tekstslide

Is het een feit, een mening of een mening met een argument?

Zwart met wit is een mooie combinatie.
A
mening
B
feit
C
mening met argument

Slide 16 - Quizvraag


Feit, mening
of argument?


A
feit
B
mening
C
argument

Slide 17 - Quizvraag


Feit, mening
of argument?


A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 18 - Quizvraag

Feit, mening, of argument?
Chocolade is lekker.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 19 - Quizvraag

Feit, mening of argument?

Koken is moeilijk.
A
feit
B
mening
C
argument

Slide 20 - Quizvraag

Staat hier een feit, mening of argument?

Morgen moet ik naar de tandarts.
A
Feit
B
Mening
C
Argument

Slide 21 - Quizvraag

Wat is een argument?
A
Een argument is bewijsbaar.
B
Een argument is een reden waarom jij iets vindt.

Slide 22 - Quizvraag

Wat is het doel van een argument?
A
Om een verhaal te vertellen
B
Om een mening te ondersteunen
C
Om een vraag te stellen
D
Om een feit te presenteren

Slide 23 - Quizvraag

Een argument is altijd een feit.
A
juist
B
onjuist

Slide 24 - Quizvraag

Wat heb je geleerd?
  1. Kun je uitleggen wat het verschil is tussen een mening en een feit?
  2. Kun je uitleggen wat een argument is?

Slide 25 - Tekstslide

Leerdoelen behaald?
  • Je weet wat een goed argument is.
  • Je herkent het verschil tussen feiten en meningen.

Slide 26 - Tekstslide