H5 woordsoorten voorzetsels

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

H5 voorzetsels

Doel: Je kunt in een zin de voorzetsels aanwijzen

Wat zijn de vier vragende voornaamwoorden?

1. wie, wat, welke, waarom
2. hoe, wanneer, waarom, waar
3. wie, wat, welke, wat voor een

Wat is een voorzetsel?

Voorzetsels

Een voorzetsel geeft tijd, plaats of reden/oorzaak aan.

plaats: op de tafel, in de kast, bij het hek etc.

tijd: om 4 uur, na de vakantie, tijdens de les etc.

reden/oorzaak: vanwege de file,  door het succes.

Dit zijn dus de kast/feest woorden

Voorzetsels

Een voorzetsel staat voor een lidwoord of voor een aanwijzend/vragend voornaamwoord.

Voorbeelden:

In (vz) de trommel (zn)

Tussen (vz) die (aanw.vnw) papieren,  

over (vz)welke (vr. vnw)brug?

Let op:

Delen van een scheidbaar werkwoord (aankijken, uitzwaaien..) is geen voorzetsel, maar hoort bij het werkwoord.

Voorbeeld:

Ik kijk mijn moeder altijd aan. (aan hoort bij het werkwoord aankomen)

vaste voorzetsels

met behulp van een kruiwagen

zich verdiepen in de gewoontes van een land

zich voorbereiden op de test

zich verheugen op de vakantie

geld uitgeven aan games

naar aanleiding van deze gebeurtenis

etc. etc. zoek in het woordenboek als je het niet weet

Even oefenen

Klik hier  voor de oefening

Aan de slag

Kijk in de planner op it's learning wat je voor vandaag moet maken.