Lesson 11. Grammar revision

What are we going to do today
- Quizlet 10 minutes. 
- Grammar revision 
- Speaking exercises 


Lesson goal: at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

What are we going to do today
- Quizlet 10 minutes. 
- Grammar revision 
- Speaking exercises 


Lesson goal: at the end of the lesson you feel more prepared for the test. 

Slide 1 - Tekstslide

Study
Study words chapter 2 in Quizlet for 10 minutes. 

In silence. 
timer
10:00

Slide 2 - Tekstslide

Past Continuous + Past Simple
De Past Simple gebruik je in de verleden om te vertellen dat iets gebeurd is. --> I walked home. 

De Past Continuous gebruik je in de verleden tijd om aan te geven dat iets in het verleden een tijdje aan de gang was. 
--> I was walking  home. 

Je maakt de Past Continuous door: was/were + hele ww + ing
was voor: I, he/she/it. & were voor: de rest. 

Slide 3 - Tekstslide

Past Simple & Past Continuous
Je gebruikt de Past Simple & de Past Continuous samen als we spreken over een langere actie (past continuous) die onderbroken wordt door een kortere actie (past simple) 

--> I was studying when my mom walked in. 
Het studeren (was studying) was langer aan de gang en werd onderbroken  door de moeder die binnen kwam (walked in). 

Slide 4 - Tekstslide

Past Simple & Past Continuous
In de zin: I was studying when my mom walked in. 
Is when een key woord --> na when komt de KORTE actie. (Past Simple) 

In de zin: My mom walked in while I was studying. 
Is while een key woord --> na while komt de LANGE actie (Past Continuous) 

Slide 5 - Tekstslide

She ............ (to brush) her hair when the phone ...... (to ring)
A
was brushing, rang
B
brushed, was ringing

Slide 6 - Quizvraag

My mother ...... (to jump) in the air while I ....... (to sing) a song.
A
jumped, was singing
B
was jumping ,sang

Slide 7 - Quizvraag

Yesterday I ...... (to dance) in the living room when my mom ...... (to call) my name.
A
was dancing, called
B
danced, was calling

Slide 8 - Quizvraag

She ...... (to experience) a lot of pain while the ambulance ...... (to arrive).
A
was experiencing, arrived
B
experienced, was arriving

Slide 9 - Quizvraag

Modals
Modal = hulpwerkwoord. 

can, could, should, have to & must zijn modals. Modals zijn anders dan andere werkwoorden want ze veranderen niet van vorm. Behalve have to, dat wordt has to bij he/she/it



Slide 10 - Tekstslide

have to & should: Je gebruikt have to om te zeggen dat een actie gedaan moet worden, het is verplicht. Je gebruikt should om advies te geven. Je zegt dat het goed is om iets te doen, maar het is niet verplicht.

She has to take her medication. --> verplichting
You should really say sorry to her. --> advies


Slide 11 - Tekstslide

Must: Je gebruikt must wanneer de spreker zelf vindt dat een actie gedaan moet worden. De spreker verplicht zichzelf. Je gebruikt must ook om iemand sterk aan te raden iets te doen als het niet verplicht is.

You must brush your teeth before bed. --> je raadt het aan. 
I must go to bed early tonight. --> je vind zelf dat het moet

Slide 12 - Tekstslide

Doctor said Jamie .......... come back in two weeks.
A
must
B
has to
C
should

Slide 13 - Quizvraag

Ever since her operation Allison ........ go to toilet a lot.
A
must
B
has to
C
should

Slide 14 - Quizvraag

I think you ......... really say sorry to her now.
A
must
B
have to
C
should

Slide 15 - Quizvraag