Herhaling 1.3 lezen


Bij verkennend lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.
1 / 20
volgende
Slide 1: Quizvraag
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en 1 video.

Onderdelen in deze les


Bij verkennend lezen...
A
...probeer je de tekst te begrijpen en wil je precies weten wat erin staat.
B
...probeer je een eerste indruk van de tekst te krijgen.
C
...probeer je de tekst uit je hoofd te leren.
D
...probeer je in de tekst te vinden wat je zoekt.

Slide 1 - Quizvraag

Bij zoekend lezen . . .
A
lees je de 1e en laatste zin van elke alinea
B
zoek je alleen het stuk tekst dat je nodig hebt
C
bekijk je de tekst en lees je de 1e alinea
D
lees je de eerste tot en met de laatste zin van de tekst

Slide 2 - Quizvraag

verkennend lezen
nauwkeurig lezen
studerend lezen
zoekend lezen
Je wilt de informatie in de tekst onthouden. 
Je wilt weten met wat voor tekst je te maken hebt. 
Je hebt een vraag en die wil je snel beantwoorden. 
Je wilt de tekst begrijpen.

Slide 3 - Sleepvraag

Welke functie heeft bijna elke inleiding?

Slide 4 - Open vraag

0

Slide 5 - Video


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 6 - Quizvraag

Signaalwoord
Geen signaalwoord
 
   ook

   aan

  word

   zo

  door

  slecht

Slide 7 - Sleepvraag

Feit
Mening

Slide 8 - Sleepvraag

Wat past waar? Feit of mening?
Feit
Mening

Slide 9 - Sleepvraag

1 De smartphone is onmisbaar= feit/mening?
2 Heel veel jongeren voelen zich ongelukkig zonder smartphone = feit / mening?
A
1 feit/ 2 feit
B
1 feit/ 2 mening
C
1 mening / 2 feit
D
1 mening/ 2 mening

Slide 10 - Quizvraag

amuseren
A
recensie
B
moppenpagina
C
reclametekst
D
krantenbericht

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het onderwerp van een tekst? Het onderwerp van een tekst...
A
... vertelt in één woord waar de tekst over gaat.
B
... vertelt wat het belangrijkste van de tekst is.
C
... vertelt wat iemand ergens van vindt.
D
... vertelt wat waar of niet waar is.

Slide 12 - Quizvraag

Tekstdoelen

Een nieuwsbericht heeft als tekstdoel:
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 13 - Quizvraag

Tekstdoel?
timer
0:30
A
informeren
B
overtuigen
C
activeren
D
amuseren

Slide 14 - Quizvraag

Slot
Inleiding
Kern
Vaak de eerste alinea. 

Functie = aandacht trekken van de lezer
Langste deel van de tekst. 

Functie = Schrijver geeft meer informatie over verschillende deelonderwerpen. 
Einde van de tekst. 

Functie = samenvatting geven, antwoord geven op de vraag uit de inleiding

Slide 15 - Sleepvraag

Sleep de tekstdoelen naar het juiste plaatje
Informeren
Activeren
Amuseren

Slide 16 - Sleepvraag

Weet je het nog?
Welke manier van lezen gebruik je? 
verkennend lezen
nauwkeurig lezen
Je leest een recept om een taart te bakken.
Je bekijkt de voor- en achterkant van een boek om te bepalen of je het gaat kopen.

Slide 17 - Sleepvraag

Verwijswoorden gebruik je in een tekst omdat...
A
verwijswoorden handig zijn om te gebruiken
B
het lezen hierdoor gemakkelijker wordt
C
de schrijver niet steeds hetzelfde woord wil gebruiken
D
de schrijver lui is

Slide 18 - Quizvraag

Ten eerste, ten tweede, verder, ook, ten slotte, om te beginnen, 1, 2, 3, ...
Signaalwoorden horen bij:

A
Geen zinsverband
B
tegenstellend verband
C
opsommend verband

Slide 19 - Quizvraag

Wat is een redengevend verband?
A
Een verband dat aangeeft waarom iemand iets doet/vindt.
B
Een verband dat een verschil of overeenkomst noemt.
C
Een verband dat de gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde beschrijft.
D
Een verband met signaalwoorden als: maar, tegenover, toch

Slide 20 - Quizvraag