woe. 11 juni 6.4 Trappen van vergelijking

woe. 11 juni 6.4 Trappen van vergelijking 
Mavo 1 periode 5
week 36 1e les (11 juni)

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

woe. 11 juni 6.4 Trappen van vergelijking 
Mavo 1 periode 5
week 36 1e les (11 juni)

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welkom 
plattegrond: 

timer
5:00

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning
Lezen: in je eigen leesboek!
Agenda (hw. bespreken/noteren)
Startopdracht
Instructie 6.4
~pauze~
Zelfstandig werken 6.4
Afsluiting

timer
10:00

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies









Volgende les: 12 juni
herhalen 6.2 t/m 6.4


 Huiswerk 12 juni:
* opdracht 3 t/m 5 blz. 225


 VOOR IN DE AGENDA: 

Slide 4 - Tekstslide

Ik ga nog een gedicht voordragen.
Dat gaan jullie over een paar weken ook doen.
Ik heb nu het gedicht 'Vuilniszakken van Viktor Vroomkoning' gekozen. 
Ik heb het gedichtje gekozen, omdat ik het eind verrassend vond. 
Huiswerk check✓
Opdracht 2 t/m 4 blz. 223
2. 
1. Van wie is het gereedschap dat in de garage ligt? 
2. Jiska maakt een samenvatting van alle boeken die ze leest. 
3. De gloeilamp is een uitvinding die de wereld heeft veranderd. 
4. Het vliegtuig dat zonet is geland, komt uit Kuala Lumpur. 
3. 
1. deze
2. dat 
3. dat 
4. die

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk check✓
Opdracht 4 blz. 223
1. De snacks die in de aanbieding zijn, zijn gezond volgens de kantinemedewerker. 
2. Het park dat pas helemaal is opgeknapt, wordt nu gebruikt voor concerten en andere evenementen. 
3. De Nederlandse wielerploeg behaalde en overwinning die ze niet hadden verwacht. 
4. Volgens de modestylist is de spijkerbroek een kledingstuk dat nooit meer zal verdwijnen. 

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk check✓
Opdracht 1 blz. 225
1. slim - slimmer - slimst
2. braaf - braver - braafst
3. zuur - zuurder - zuurst
4. logisch - logischer - meest logisch
5. bewust - bewuster - bewustst of meest bewust(e)
6. weinig - minder - minst 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Startopdracht
Noem een bijvoeglijk naamwoord. 

Je buurman/vrouw zegt de vergrotende en overtreffende trap. 

Daarna andersom. 


timer
3:00

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Doel 6.4



Je leert de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met 
als en dan. 

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Trappen van vergelijking 
stellende
trap
vergrotende
trap
overtreffende
trap
eindigt op -er
eindigt op -st(e)

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

6.4 Als (stellende trap) of dan (vergrotende trap)
stellende trap
vergrotende trap
ALS
even .... 
net zo .... 
DAN

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

stellende trap
vergrotende trap
ALS
even .... 
net zo .... 
DAN
'Als' gebruik je bij 
een vergelijking.
Sammy is net zo blond als Nikki.

'Dan' gebruikt je om 
een verschil aan te geven.
'Dan' komt na een vergrotende trap (langer dan)
Jos is langer dan Mees.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

ALS ...
DAN....
ik/mij?
jij/jou?
hij/hem?
zij/haar?
wij/hun?

zij/hen?
jullie/hen?
Femke is even oud als ik (ben). 
Noor is net zo dapper als jij (bent). 
Frank is dapperder dan hij (is). 
Ik word sterker dan zij (is). 
Zij gaan net zo vaak op vakantie als wij (gaan). 
Ik ben nieuwsgieriger dan zij (zijn). 
Flo vindt jullie aardiger dan hen. 
Welk woord er na als/dan komt, hoor je als je de zin aanvult met de persoonsvorm: 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inoefenen
timer
10:00

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin gebruik 'als' correct?
A
Hij is zo snel dan een cheeta.
B
Hij is snel als een cheeta.
C
Hij is sneller dan een cheeta.
D
Hij is zo snel als een cheeta.

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Kies de juiste vergelijkingsvorm:
A
Hij zwemt als zijn vriend.
B
Hij zwemt beter als zijn vriend.
C
Hij zwemt beter dan zijn vriend.
D
Hij zwemt goed dan zijn vriend.

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de juiste vorm?
A
Dit huis is groter dan zij.
B
Dit huis is groter als dat huis.
C
Dit huis is groter dan dat huis.
D
Dit huis is groot dan dat huis.

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Gebruik 'als' in deze zin:
A
Zij is slim als haar broer.
B
Zij is slimmer dan haar broer.
C
Zij is zo slim als haar broer.
D
Zij is zo slim dan haar broer.

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke zin is correct met 'dan'?
A
Hij is groot dan zij.
B
Hij is kleiner dan zij.
C
Hij is groter als zij.
D
Hij is groter dan zij.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welke 'trappen van vergelijking' zijn goed?
A
mooi - meer mooi - mooist
B
mooi - mooier - mooist
C
mooi - lelijker - lelijkst
D
mooi - minder mooi - lelijk

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van ...?

lief
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan 'als en dan' op de juiste manier gebruiken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan het werk
Pak je boek erbij op blz. 224. 

Maak opdracht 3 t/m 5 in je schrift. 
Je schrijft bij elke opdracht de hele zin. 

Klaar? Maak opdracht 6 van blz. 225 in je schrift. 
timer
15:00

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Afsluiting
Check de doelen bij jezelf: 
  1. Je kan de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met als en dan. 

Volgende les
6.2 t/m 6.4 herhalen 

timer
5:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies