7.1 Tijd is geld

7.1 Tijd is geld
Leerdoelen :
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

7.1 Tijd is geld
Leerdoelen :
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt

Slide 1 - Tekstslide

Intro Ruilen over tijd
https://nos.nl/artikel/2474800-adema-cruciaal-dat-er-deze-maand-een-landbouwakkoord-ligt

Slide 2 - Tekstslide

Planning
  • Intro
  • Herhaling
  • Theorie paragraaf 7.1
  • Zelfstandig aan het werk

Slide 3 - Tekstslide


Lees het krantenbericht.
Bereken de verandering in koopkracht en geef aan of het een stijging of daling van de koopkracht is.

Slide 4 - Open vraag

Toepassing: Indexcijfers
NIC: Nominaal indexcijfer: verandering van het inkomen
PIC: Prijs indexcijfer: verandering van de prijzen.
RIC: Reëel indexcijfer: verandering van de koopkracht.

NIC - PIC = RIC






Slide 5 - Tekstslide

Wanneer wordt het geld op een spaarrekening minder waard? (en daalt dus je koopkracht)
A
Als de rente hoger is dan de inflatie
B
Als de inflatie hoger is dan vorig jaar
C
Als de rente lager is dan de inflatie
D
Als de rente daalt

Slide 6 - Quizvraag

Start 7.1

Slide 7 - Tekstslide

Wat is “ruilen over de tijd”
Wat is “ruilen over de tijd” vanuit economisch perspectief?

=> Consumptie nu vervangen voor consumptie in de toekomst (of andersom)

Wat is “de prijs over de tijd” vanuit economisch perspectief?

=> Rente! 

Slide 8 - Tekstslide

Voorbeelden “ruilen over de tijd”

Slide 9 - Tekstslide

Sparen vs lenen

Slide 10 - Tekstslide

Sparen vs lenen
De rente staat laag, wat doe je….
Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000

Je kan lenen. Dan moet je iedere maand voor drie jaar lang 90 euro (incl 4% rente) betalen.
Je kan sparen. Je kiest er dan voor om dan ook 90 euro opzij te zetten

Er vindt in die drie jaar inflatie plaats: Jaar 1: 2,8%, Jaar 2: 3,1%, Jaar 3: 3,3%

Slide 11 - Tekstslide


Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000

Je kan lenen. Dan moet je iedere maand voor drie jaar lang 90 euro (incl 4% rente) betalen. Hoeveel ben je totaal aan rente kwijt?

Slide 12 - Open vraag

Sparen vs lenen
De rente staat laag, wat doe je….
Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000

Je kan lenen. Dan moet je iedere maand voor drie jaar lang 90 euro (incl 4% rente) betalen.

90 x 3 jaar x 12 maanden = 3.240
3240 - 3000 = 240 
€ 240 kosten voor ruilen in tijd

Slide 13 - Tekstslide

Sparen vs lenen
De rente staat laag, wat doe je….
Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000

Je kan lenen. Dan moet je iedere maand voor drie jaar lang 90 euro (incl 4% rente) betalen. Totale rente € 240
Je kan sparen. Je kiest er dan voor om dan ook 90 euro opzij te zetten

Er vindt in die drie jaar inflatie plaats: Jaar 1: 2,8%, Jaar 2: 3,1%, Jaar 3: 3,3%

Slide 14 - Tekstslide


Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000

Er vindt in die drie jaar inflatie plaats: Jaar 1: 2,8%, Jaar 2: 3,1%, Jaar 3: 3,3%
Hoe duur is de scooter na 3 jaar? (rond af op hele bedragen)

Slide 15 - Open vraag

Sparen vs lenen
De rente staat laag, wat doe je….
Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000
Je kan lenen. Dan moet je iedere maand voor drie jaar lang 90 euro (incl 4% rente) betalen. Totale rente € 240
Je kan sparen. Je kiest er dan voor om dan ook 90 euro opzij te zetten

Er vindt in die drie jaar inflatie plaats: Jaar 1: 2,8%, Jaar 2: 3,1%, Jaar 3: 3,3%
De scooter kost na drie jaar: 3.000 x 1.028 x 1.031 x 1.033 = 3.285
Als je wacht is de scooter 285 duurder! 

Slide 16 - Tekstslide

Sparen vs lenen
De rente staat laag, wat doe je….
Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000
Je kan lenen. Dan moet je iedere maand voor drie jaar lang 90 euro (incl 4% rente) betalen. Totale rente € 240
Je kan sparen. Je kiest er dan voor om dan ook 90 euro opzij te zetten

Er vindt in die drie jaar inflatie plaats: Jaar 1: 2,8%, Jaar 2: 3,1%, Jaar 3: 3,3%
De scooter kost na drie jaar: 3.000 x 1.028 x 1.031 x 1.033 = 3.285
Als je wacht is de scooter 285 duurder! 

Slide 17 - Tekstslide

Wat is verstandiger sparen of lenen
A
Sparen
B
Lenen

Slide 18 - Quizvraag

Sparen vs lenen
De rente staat laag, wat doe je….
Stel je wilt een scooter. Kost: 3.000
Je kan lenen. Dan moet je iedere maand voor drie jaar lang 90 euro (incl 4% rente) betalen. Totale rente € 240
Je kan sparen. Je kiest er dan voor om dan ook 90 euro opzij te zetten (= 90 x 12 x 3 = 3.240 < 3.285) 

Er vindt in die drie jaar inflatie plaats: Jaar 1: 2,8%, Jaar 2: 3,1%, Jaar 3: 3,3%
De scooter kost na drie jaar: 3.000 x 1.028 x 1.031 x 1.033 = 3.285
Als je wacht is de scooter 285 duurder! 

Slide 19 - Tekstslide

Rente
  • Rente een ander woord daarvoor is interest.
  • Nominale rente = rente in euro's, het rente- percentage dat de bank geeft of vraagt.
  • Reële rente = nominale rente gecorrigeerd voor de inflatie.
  • Rente =  de kosten van een lening of de vergoeding voor het uitstellen van consumptie

Slide 20 - Tekstslide

De rente is extreem laag..
wat doe je?
Je gaat...
A
meer sparen en meer lenen
B
meer sparen en minder lenen
C
minder sparen en minder lenen
D
minder sparen en meer lenen

Slide 21 - Quizvraag

Inflatie = gemiddelde prijsstijging van producten in een land.

Slide 22 - Tekstslide

Aan de slag!!
Je kunt nu alle opdrachten van 7.1 maken!

7.2 is zelfstudie, ben je klaar met 7.1 ga daar mee verder!

Slide 23 - Tekstslide

7.1 Tijd is geld
Leerdoelen :
Je kunt rekenen met indexcijfers
Je kunt conclusies trekken met behulp van de indexcijfers
Je kunt beredeneren hoe consumenten ruilen in de tijd en welke rol de (nominale en reele) rente daarbij speelt

Slide 24 - Tekstslide