Test: le futur simple et le conditionnel présent
Traduisez correctement:
Il arrivera demain.
Il arrivera demain.
A
Hij komt morgen aan.
B
Hij zou morgen aankomen.
C
Hij kwam gisteren aan.
D
Hij zal morgen aankomen.
1 / 6
Lesduur is: 10 minOnderdelen in deze les
Traduisez correctement:
Il arrivera demain.
Il arrivera demain.
A
Hij komt morgen aan.
B
Hij zou morgen aankomen.
C
Hij kwam gisteren aan.
D
Hij zal morgen aankomen.
Slide 1 - Quizvraag
Les terminaisons correctes du conditionnel présent sont:
A
ai, as, a, ons, ez, ont
B
, s, d/t/-, ons, ez, ent
C
e, es, e, ons, ez, ent
D
ais, ais, ait, ions, iez, aient
Slide 2 - Quizvraag
Complétez:
Wij (zullen eten) des frites demain.
Wij (zullen eten) des frites demain.
A
mangeons
B
mangions
C
mangerons
D
mangerions
Slide 3 - Quizvraag
Traduisez:
Je ferais un grand voyage en Afrique, si j'étais riche.
Je ferais un grand voyage en Afrique, si j'étais riche.
A
Ik heb een grote reis naar Afrika gemaakt ...
B
Ik zal een grote reis naar Afrika maken ...
C
Ik zou een grote reis naar Afrika maken ...
D
Ik maak een grote reis naar Afrika ...
Slide 4 - Quizvraag
Zij zullen gelukkig zijn =
Ils seront heureux.
Ils seront heureux.
A
vrai
B
faux
Slide 5 - Quizvraag
Indiquez les infinitifs corrects des formes suivantes:
irions - verras - saura
irions - verras - saura
A
aller - être - avoir
B
rire - faire -savoir
C
venir - être - avoir
D
aller - voir - savoir
