V5_Herhaling Evolutie

Herhaling Evolutie 
1 / 39
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Herhaling Evolutie 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Planning van vandaag 
  1. Herhaling belangrijkste onderwerpen Evolutie 
  2. Oefenopdrachten (Hardy Weinberg) 
  3. Tijd voor vragen & zelfstandig verder voorbereiden 

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Belangrijke begrippen thema 4 Evolutie 

  • Neodarwinistische evolutietheorie, natuurlijke/seksuele selectie, fitness,
    genetische variatie, mutaties
  • Gene flow, genetic drift (flessenhalseffect, foundereffect), Hardy-Weinberg
    (Allelfrequentie: p+q = 1.  ;  Genotypes:  p^2 + 2pq + q^2 = 1 )
  • Reproductieve isolatie -> soortvorming: door geografische isolatie of verschillen in gedrag (allopatrisch, sympatrisch)
  • Ontstaan leven, indeling in rijken, taxonomie, binaire naamgeving, endosymbiosetheorie (eukaryoten), auto/heterotroof, (an)organische stoffen. 
  • Prokaryoten: Archae, bacteriën, conjugatie, virussen
  • Vergelijkende anatomie: homoloog en analoog, rudimentaire organen, embryologie, biochemie, cladistiek
  • Stambomen aflezen 

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welk organel ontstond waarschijnlijk als eerste in de evolutie?

(Begin met het bekijken van Binas tabel 94C)
A
Mitochondrium
B
Chloroplast
C
Celkern
D
Ribosoom

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prokaryoten
Bacterien & archeae hebben los DNA in de cel liggen. 

Het ribosoom is voor hen ook essentieel organel, waarom? 
  • Eiwitproductie

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat zijn homologe organen?
A
Organen die dezelfde oorsprong hebben maar mogelijk een andere functie
B
Organen die dezelfde functie hebben, maar apart van elkaar zijn ontstaan
C
Organen die dezelfde functie hebben, maar niet dezelfde bouw
D
Organen die we door aanpassingen aan het milieu niet meer nodig hebben

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De theorie van Darwin over de vinken ging over de
verschillende snavelgrootte's van de vinken op verschillende
eilanden. De snavels leken perfect geschikt voor het voedsel
wat de vinken aten. Hoe zijn die verschillende snavels voor
het eerst ontstaan?
A
De verschillen zijn ontstaan omdat de vinken verschillende soorten eten moesten eten om te overleven.
B
De veranderingen in de snavels van de vinken hebben plaatsgevonden omdat het milieu de nodige genetische veranderingen veroorzaakt heeft bij de vinken om te overleven.
C
De veranderingen in de snavels zijn toevallig gebeurd, en als er een goede match was tussen de snavel en het aanwezige voedsel kregen de desbetreffende vinken meer nageslacht.
D
De snavels van de vinken is met elke generatie een beetje verandert, waarbij sommige elke generatie kleiner werden en andere elke generatie groter werden.

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er wordt gesproken over Evolutie door natuurlijke selectie, en hierbij wordt vaak 'survival of the fittest' genoemd.

Wat betekent dat woord 'fittest' in evolutie precies? Je ziet hier een aantal hagedissen uit eenpopulatie. Welke van deze zou 'the fittest' zijn?
A
Lizard A
B
Lizard B
C
Lizard C
D
Lizard D

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Definities
  • Populatie = Alle individuen van een soort die in een bepaald gebied leven en onderling voortpanten

  • Genenpool is alle verschillende genen  die voorkomen in een populatie 

  • Gene flow = (incidentele) uitwisseling van genen tussen populaties 


Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Natuurlijke selectie
1. Mutatie --> genetische variatie

2. Meer nakomeling dan draagkracht 

3. Natuurlijke selectie aan omstandigheden
Best aangepaste organismen --> grotere overlevingskans + voortplantingskans

4. Allelfrequenties verschuiven

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Gene flow 
Willekeurige introductie of verwijdering van allelen door uitwisseling tussen populaties.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genetic drift = willekeurige verandering allelfrequenties door kansprocessen
Puur toevalsproces:
  1. Afzondering van een kleine sub-populatie die genetisch verschilt ten opzichte van de oorspronkelijke populatie  (Founder-effect: vb. migratie ; Flessenhalseffect: rest van populatie sterft door bijv. natuurramp) 
  2. De sub-populatie groeit uit 

Slide 15 - Tekstslide

Standaard bij kleine populaties. 
Hoe kleiner de populatie hoe groter de drift. 
Welke kenmerken horen bij schimmelcellen?
A
Geen celkern, wel celwand, heterotroof
B
Wel celkern, geen celwand, autotroof
C
Wel celkern, wel celwand, autotroof
D
Wel celkern, wel celwand, heterotroof

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stel dat....
- Populaties volledig gescheiden zijn 
- Ze groot genoeg zijn 
- Er geen evolutie optreedt
(allelen hebben dus geen specifiek voordeel) 

Dan blijkt dat de allelfrequenties
in populaties constant blijven 

(voorbeeld bij mensen is oogkleur of bloedgroep)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wet van Hardy-Weinberg (equilibrium)
  • Allelfrequentie = getal tussen 0 en 1 dat aangeeft hoe vaak bijv. het dominante allel p (Grijs) voorkomt
  • Als  p = 0,6  wat is dan  q? 
  • q = 0,4.     




    hoeveel (%) witte katten zijn er dan?

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wet van Hardy-Weinberg
Dit kunnen we ook andersom gebruiken: 
Stel dat 40% van de katten een grijze vacht
heeft, wat is dan de frequentie van allel b

  • Regel -> gebruik recessieve fenotype, 
    want dat is gelijk aan q2 genotype.  

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Stabiele populaties
Geen natuurlijke selectie
Geen seksuele selectie
Geen migratie
Grote populatie (dus geen genetic drift)
Geen mutaties

Dan: Hardy-Weinberg evenwicht

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hardy Weinberg formule
Allelfrequentie van het dominantie allel = p.
Allelfrequentie van het recessieve allel = q.
Dan is p + q = 1.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hardy Weinberg formule
Een individu in een populatie heeft  
kans p op A en kans q op a.
De kans op AA is dan p*p = p2
De kans op Aa (plus aA) is dan 2*p*q
De kans op aa is dan q*q = q2
Én       p2 + 2pq + q2 = 1



Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hardy Weinberg formule
genotypefrequentie AA is p2
genotypefrequentie Aa is 2pq
genotypefrequentie aa is q2



Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Waar staan de twee formules die horen bij het Hardy-Weinberg principe in binas?

Slide 24 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

q =0,2, bereken p

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

q = 0,2. Wat is de frequentie homozygoot recessieve (aa)?

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

q = 0,2. Wat is de frequentie heterozygoten (Aa)?

Slide 27 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

36% van de populatie is homozygoot recessief (aa) voor vaste oorlellen. Wat is de frequentie van het recessieve allel?

Slide 28 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Waarom wijken de geobserveerde genotype frequenties af van de voorspelde frequenties volgens Hardy-Weinberg?

Slide 29 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

In een populatie van 100 vogels is de allelfrequentie voor het recessieve allel voor witte vleugels 0,4. Het andere allel zorgt voor donkere vleugels.

Hoeveel vogels in die populatie hebben donkere vleugels?
A
16
B
36
C
84
D
48

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Is er 'Hardy-Weinberg evenwicht' in populaties waarin selectie optreedt?
A
ja
B
nee

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Soortvorming
Vereiste voor soortvorming: Reproductieve isolatie
-> genetische verschillen hopen op

  • Allopatrisch:  doordat twee populaties geografisch van elkaar gescheiden worden

  • Sympatrisch: zelfde gebied:
    Geen voorplanting door bijv. mutaties, gedrag, tijd of fout tijdens meiose 

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Op wat voor eiland leven de meeste soorten? (Gebruik BINAS 93C)
A
Ver van vaste land, klein eiland
B
Ver van vaste land, groot eiland
C
Dichtbij vaste land, klein eiland
D
Dichtbij vaste land, groot eiland

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag! 

- Maak de Hardy Weinberg oefenopgaven (SomToday Jaarbijlagen) - Check jezelf! 

- Klaar? Maak de examentrainer V4 Evolutie (Biologie voor Jou - boek 4B)

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 37 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 38 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Slide 39 - Video

Deze slide heeft geen instructies