In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
6.5 Energie
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen dat energie nooit verloren kan gaan.
Je kunt uitleggen dat vermogen van een apparaat te maken heeft met energiegebruik.
Je kunt berekenen hoeveel energie een elektrisch apparaat gebruikt.
Slide 2 - Tekstslide
Vermogen
De hoeveelheid energie die een apparaat per seconde gebruikt, noem je het vermogen van dat apparaat. De eenheid van vermogen is watt (W).
Slide 3 - Tekstslide
Vermogen
Een apparaat met meer vermogen (meer Watt) is sterker dan een apparaat met minder vermogen.
Slide 4 - Tekstslide
Kilowatt
:1000
W kW
x1000
Je wilt altijd naar kW.
Slide 5 - Tekstslide
Opdrachten maken
Wat: Opdracht 76 t/m 80 op bladzijde 96
Hoe: 10 minuten
Hulp: Buurman/vrouw of docent
Tijd:
Klaar?: Kijk met je buurman/vrouw of jullie dezelfde antwoorden hebben.
timer
5:00
Slide 6 - Tekstslide
Energie
Energie kan nooit verloren gaan! De energie die naar een apparaat gaat wordt vaak omgezet in warmte en in de energievorm van de werking van het apparaat. We meten energie in de eenheid kWh.
Slide 7 - Tekstslide
Tabel grootheden en eenheden
Grootheid
Symbool
Eenheid
Symbool
Energie
E
Kilowattuur
kWh
Vermogen
P
Kilowatt
kW
Tijd
t
Uur
h
Slide 8 - Tekstslide
E=Pxt
Deze tv staat 200 h aan. Hoeveel energie is er verbruikt?
Gegeven:
Gevraagd:
Formule:
Berekening:
Antwoord:
Slide 9 - Tekstslide
Energiekosten =Energie x prijs van één kWh
Deze tv staat 200 h aan. Wat kost het energieverbruik als 1 kWh 0,25 euro kost.
Gegeven:
Gevraagd:
Formule:
Berekening:
Antwoord:
Slide 10 - Tekstslide
Wat is de formule om de energiegebruik te berekenen?
Slide 11 - Open vraag
6.5 Energie
Slide 12 - Tekstslide
Leerdoelen
Je kunt uitleggen dat vermogen van een elektrisch apparaat te maken heeft met energiegebruik.
Je kunt berekenen hoeveel energie een elektrisch apparaat gebruikt.
Je kunt berekenen wat de energiekosten zijn van een elektrisch apparaat.
Slide 13 - Tekstslide
Wat is de juiste formule voor het berekenen van de energie.
A
E = V x t
B
E = V : t
C
e = p x t
D
E = P x t
Slide 14 - Quizvraag
Kim en Jan kopen beiden een oven. De oven van Kim verbruikt 200 W, de oven van Jan 300 W. Kim en Jan zeggen beiden dat hun oven zuiniger is. Wie heeft er gelijk?
A
Kim heeft gelijk, 200 W is minder als 300 W.
B
Jan heeft gelijk, meer vermogen is beter verbruik van energie
C
Geen hebben gelijk, energie kan soms verloren gaan in een andere energie soort.
Slide 15 - Quizvraag
Kim en Jan kopen beiden een oven. De oven van Kim verbruikt 200 W, de oven van Jan 300 W. Kim zegt dat haar oven sterker is en beter werkt. Heeft Kim gelijk?
A
Ja, 200W is beter als 300W
B
Nee, Jan heeft een betere oven gezien hij meer vermogen heeft
C
Nee, er gaat nooit energie verloren ze kunnen niks zeggen over de sterkte van de oven
Slide 16 - Quizvraag
In welke eenheid wil je P hebben als je ermee gaat rekenen?
A
W
B
kW
C
kWh
D
h
Slide 17 - Quizvraag
Hoeveel kW is 430 W?
A
0,43
B
4,3
C
43000
D
430000
Slide 18 - Quizvraag
Het vermogen van een wasmachine is 2500 W. Je wasprogramma duurt 4h. Bereken de energie in kWh.
Slide 19 - Open vraag
Slide 20 - Tekstslide
Antwoord
Gegeven: P= 2500 W: 1000= 2,5 kW en t= 4 h
Gevraagd: E
Formule: E=Pxt
Berekening: E= 4x2,5
Antwoord: E= 10 kWh
Slide 21 - Tekstslide
Hoeveel moet je betalen voor de energie die de wasmachine verbruikt als 1 kWh 0,25 euro kost.