Terugblik 13.1-13.3

13.1 Beweging vastleggen
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NatuurkundeMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

13.1 Beweging vastleggen

Slide 1 - Tekstslide

Je ziet een stroboscopische foto van een rollende bal. De stroboscoop gaf om de 0,1 s een flits.
Hoeveel tijdsverschil zit er tussen de eerste en de laatste opname?
Het tijdsverschil tussen de eerste en de laatste opname is
A
0,5 s
B
0,6 s
C
0,7 s
D
0,8 s

Slide 2 - Quizvraag

Je ziet hiernaast een stroboscopische foto.
Wat voor soort beweging maakt de bal
op deze foto?
A
Een constante beweging
B
Een eenparige beweging
C
Een versnelde beweging
D
Een vertraagde beweging

Slide 3 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische
foto. Tussen elke flits zit 0,4 s.
In hoeveel seconden is deze foto
gemaakt?
A
2,0 s
B
1,6 s
C
1,4 s
D
2,4 s

Slide 4 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische foto.
Deze foto is gemaakt in een
totale tijdsduur van 2 sec.
Wat is de tijdsduur tussen twee flitsen?
A
2 sec.
B
0,4 sec.
C
0,5 sec
D
Dat kun je niet zeggen met deze gegevens.

Slide 5 - Quizvraag

Hiernaast zie je een stroboscopische foto.
Tussen twee flitsen zit een tijdsduur
van 0,5 sec.
Stel dat de tijd tussen de flitsen 0,25 sec was,
hoeveel armen zou je dan zien?
A
18 armen
B
9 armen
C
20 armen
D
10 armen

Slide 6 - Quizvraag

13.2 Versnelling en vertraging 

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Video

Bereken nu de nettokracht die 1 raket uitoefent.
  • Versnellingstijd: 2,6 s.
  • Massa auto + 4 raketten: 2 ton.
  • Beginsnelheid: 13,3 m/s
  • Eindsnelheid: 100m/s
  • Nettokracht van 1 raket?

Slide 9 - Tekstslide

Welk symbool is wat?
A
s = snelheid v= versnelling
B
v = snelheid a = afstand
C
a = afstand v = versnelling
D
s = afstand v= snelheid

Slide 10 - Quizvraag

Wat is de grootte en richting van de nettokracht?
A
510 Newton naar links
B
510 newton naar rechts
C
130 Newton naar links
D
130 Newton naar rechts

Slide 11 - Quizvraag

Je hebt een motor die wordt aangedreven door een elektromotor.De motor met bestuurder heeft een totale massa van 285 kg.
De motor versnelt met 11,2 m/s2 .
Welke kracht is nodig voor de versnelling?
A
3192 N
B
3,19 kN
C
25 N
D
Geen idee

Slide 12 - Quizvraag

De spaceshuttle heeft een versnelling van 4,8 m/s2. Hoe snel gaat de spaceshuttle na 5 sec?
A
4,8 m/s
B
19,4 m/s
C
26 m/s
D
24 m/s

Slide 13 - Quizvraag

Een fietser vertraagd van 16 km/h naar stilstand in 10s. Wat is de de versnelling?
A
a=0,44s2m
B
a=1,6s2m
C
a=0,44s2m
D
a=1,6s2m

Slide 14 - Quizvraag

13.3 Arbeid en vermogen

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel arbeid lever je als je een kist van 5 kg 2 meter optilt?
A
2,5 Nm
B
50 Nm
C
10 Nm
D
100 Nm

Slide 16 - Quizvraag

Als iets arbeid verricht dan moet er
A
een afstand worden afgelegd
B
een kracht zijn
C
een kracht zijn en een afstand worden afgelegd
D
een sterke kerel zijn

Slide 17 - Quizvraag

Om Arbeid te minimaliseren wil je:
A
De kracht en afstand maximaliseren
B
De kracht minimaal, de afstand maximaal
C
De kracht en afstand minimaliseren
D
De kracht maximaal, de afstand minimaal

Slide 18 - Quizvraag

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Zelfstandig werken
Wat? Maak 13.1 opdracht 17; 13.2 opdracht 11, 12, 14, 19, 21, 22 en 25 ; 13.3 opdracht 18, 19 en 20 
Hoe? Zelfstandig, overleg fluisterend binnen groep
Tijd? 10 min
Hulp? Leerboek, leerlingen in je groep of de docent
Resultaat? Klassikaal bespreken opdracht 2, 4 en 6
Klaar? Maak 7.1 opdracht 3, 5 en 7


timer
15:00

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Slide 25 - Tekstslide

Welk stuk van deze grafiek van een beweging is een versnelling?
A
Van 0 tot 5 sec
B
Van 5 tot 15 sec
C
Van 15 tot 15 sec

Slide 26 - Quizvraag

Je hebt een motor die wordt aangedreven door een elektromotor.De motor met bestuurder heeft een totale massa van 285 kg.
De motor trekt in 6,25 s vanuit stilstand op tot een topsnelheid van 252 km/h. wat is de gemiddelde snelheid?
A
11,2s2m
B
40,3s2m
C
40hm
D
geen idee

Slide 27 - Quizvraag

Bij een snelheid van 100 km/h remt een sportauto. De auto staat in 2,3 s stil.

Bereken de vertraging van deze sportauto tijdens het remmen.
A
43kh2m
B
12,1s2m
C
230s2m
D
geen idee

Slide 28 - Quizvraag

Bij een snelheid van 100 km/h remt een sportauto. De auto vertraagt met 12,1 m/s2 en weegt 1250 kg.

Bereken de kracht die de remmen uitoefenen om deze sportauto af te remmen.
A
15 kN
B
103 N
C
9,7 kN
D
Geen idee

Slide 29 - Quizvraag

Als de snelheid constant is,
dan is de voortstuwende kracht
A
groter dan de wrijvingskracht
B
kleiner dan de wrijvingskracht
C
gelijk aan de wrijvingskracht

Slide 30 - Quizvraag

Wat betekent de min voor de versnelling?
A
een rekenfout; kan niet negatief zijn
B
heeft geen betekenis
C
het voorwerp versnelt
D
het voorwerp vertraagt

Slide 31 - Quizvraag

Een stoel, 25kg, wordt met een constante snelheid verschoven. Hierbij is een kracht van 180N nodig.
Bereken de arbeid die nodig is om de stoel 2m te verschuiven

A
50 J
B
50Nm
C
360Nm
D
4500Nm

Slide 32 - Quizvraag

Baksteen 2,5kg ligt op een bouwsteiger
op een hoogte van 3,2m.
Bereken de zwaarte-energie van de baksteen.
A
80J
B
25,6J
C
20J
D
te weinig gegevens

Slide 33 - Quizvraag

Baksteen 2,5kg ligt op een bouwsteiger op een hoogte van 3,2m.
De baksteen valt naar beneden.
Bereken de snelheid waarmee de steen de grond raakt.
E(z) wordt omgezet in E(k)
A
80m/s
B
8m/s
C
64m/s
D
4m/s

Slide 34 - Quizvraag

Een andere steen van 3,0kg valt van een hoogte van 20m.
De valbeweging is een eenparig versnelde beweging. De valversnelling is 10m/s².
Bereken de snelheid.

A
3,3 m/s
B
5m/s
C
10m/s
D
20m/s

Slide 35 - Quizvraag

5 liter water valt van een hoogte van 7 meter naar beneden. Bereken de zwaarte-energie
A
350 joule
B
3500 joule
C
35 watt
D
350 watt

Slide 36 - Quizvraag