Natuurlijke leefomgeving en klimaat

Natuurlijke leefomgeving
en klimaat

IBS Parkdieren
MBO niveau 2
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
DierverzorgingMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Natuurlijke leefomgeving
en klimaat

IBS Parkdieren
MBO niveau 2

Slide 1 - Tekstslide

Natuurlijke omgeving
Ecologie
Beschrijft relaties tussen organismen (levend wezen) 
en hun milieu (leefomgeving)

Organismen en milieu beïnvloeden elkaar, bijv:
  • Konijn (organismen) eet planten (milieu)
  • Konijn kan te prooi vallen aan een vos (organismen)



Slide 2 - Tekstslide

Levende en levenloze natuur
Elk organismen wordt door zijn milieu beïnvloed:
  • Levende natuur (van andere organismen): biotische factoren
  • Levenloze natuur (temperatuur, regenval enz.): abiotische factoren

Slide 3 - Tekstslide

1

Slide 4 - Video

Wat is een populatie?

Slide 5 - Open vraag

02:03
Biotische factoren
A-biotische factoren
Cactus
dorre struiken
gras
zand
hoge temperatuur
regen
kakkerlak
woestijnmuis
ratelslang
gier
bergketens

Slide 6 - Sleepvraag

Organisatieniveaus van de ecologie
  • Individu: 1 dier / plant
  • Populatie:
 Een groep individuen van dezelfde soort in een bepaald gebied, die samen een voortplantingsgemeenschap vormen.
  • Levensgemeenschap (biotoop):
 Meerdere populaties (van verschillende soorten) die samen leven in dezelfde habitat (leefomgeving).
  • Ecosysteem
 Bepaald gebied, levensgemeenschap + abiotische factoren.






Slide 7 - Tekstslide

Welke ecosystemen zijn
er in Nederland?

Slide 8 - Woordweb

Ecosystemen in Nederland
  • Duingebieden
  • Loofbossen
  • Naaldbossen
  • Heidevelden
  • Plassen
  • Akkers
  • Weiden
  • Sloten
  • Rivieren
  • Het Waddengebied 

Slide 9 - Tekstslide

Habitat 
= de leefomgeving waar een soort woont 
(voldoet aan bepaalde eisen zodat dat specifieke dier daar kan overleven)


Biotoop 
= het geografisch gebied met een bepaald landschapstype (bos, woestijn etc.) waarin een dier van nature leeft en waarvan het een samenhangend onderdeel is




Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Video

Welke eigenschappen bepalen een klimaat?

Slide 12 - Open vraag

Welke klimaatsoorten
zijn er?

Slide 13 - Woordweb

Klimaatsoorten
  • Tropisch
 Geen winters, niet echt seizoenen. Altijd warm, vochtig en regenachtig.
  • Droog (woestijn)
 Er valt minder neerslag dan er verdampt.
  • Maritiem (zeeklimaat)
‘gematigd klimaat’.
  • Continentaal (landklimaat)
 Grote verschillen tussen temperatuur in de zomer en 
de winter.
  • Polair (poolklimaat)
 Hele jaar door koud.

Slide 14 - Tekstslide

Waar heeft licht invloed
op bij een dier?

Slide 15 - Woordweb

Huisvesting: licht
Daglicht of kunstmatig UV-licht soms belangrijk voor vitamine D aan te maken en de calciumhuishouding (vooral voor reptielen en amfibieën).

Licht heeft invloed op:
  • Opname voer en water
 zonder licht niet zichtbaar waar dit zich bevindt
  • Gedrag
 dag- en nachtritme
  • Gezondheid
 donkere omgeving is aantrekkelijk voor parasieten
  • Voortplanting
 bronst en eileg

Slide 16 - Tekstslide

Omgevingsfactoren en huisvesting
Kijkend naar het klimaat waar het dier vandaan komt, kan je met de huisvesting hier rekening mee houden:
  • Temperatuur
  • Luchtvochtigheid
  • Licht
  • Ventilatiecapaciteit

Slide 17 - Tekstslide

Hoe kun je de optimale temperatuur voor een dier bepalen?

Slide 18 - Open vraag

Huisvesting: temperatuur
Optimale omgevingstemperatuur --> de temperatuur waarbij de dier zich het prettigst voelt
  • Sommige diersoorten de temperatuur overdag en in de nacht verschillend:
 - maak gebruik van tijdschakelaars op warmtelampen
 - min/max-thermometers: 
     
  • Kijk ook naar het dier:
 - te koud
  dieren liggen bij elkaar, kruipt in elkaar, zetten hun vacht op
 - te warm
  dieren gaan zo languit mogelijk liggen, bij elkaar vandaan, zoeken de koelste plaats op (zoals roosters, in mest of water), bevuilen het hok vaker en hijgen meer



Slide 19 - Tekstslide

Waarom is het gevaarlijk als de luchtvochtigheid te laag is?

Slide 20 - Open vraag

Huisvesting: luchtvochtigheid
  • Relatieve luchtvochtigheid (RV):
 De hoeveelheid waterdamp in de lucht bij een bepaalde temperatuur, uitgedrukt als % van de maximale hoeveelheid waterdamp die de lucht kan bevatten bij die temperatuur.
    --> gemeten met een hygrometer
  • Absolute luchtvochtigheid:
 De hoeveelheid waterdamp in de lucht uitgedrukt in g/l.
  • Te droge lucht:
  --> Dieren kunnen last krijgen van luchtwegen en zelfs uitdrogen
     - vooral bij amfibieën goed in de gaten houden (huid is niet beschermt tegen uitdrogen)
  • Te vochtige lucht:
   --> verhoogt de kans op ziektes (ideaal voor bacteriën en schimmels)




Slide 21 - Tekstslide

Huisvesting: ventilatie
Voor ademhaling is zuurstof nodig:
  - landdieren halen die uit de lucht
  - vissen uit het water
 dus: verse, zuurstofrijke lucht en zuurstofrijk water is belangrijk: vooral bij meerdere dieren in een (kleine) ruimte

Luchtverversing door natuurlijke of kunstmatige ventilatie:
 - brengt verse, zuurstofrijke lucht in het verblijf
 - voert stank en schadelijke stoffen af (zoals ammoniak, koolmonoxide, (fijn)stof en ziektekiemen)
 - voer je warmte af

Lucht mag geen hoge concentratie ammoniak bevatten (uit mest en urine), voorkomen door:
- De mestkelders voldoende af te sluiten
- Regelmatig uit te mesten
- Goed te ventileren



Slide 22 - Tekstslide