Lezen H3-H6

Les 1


- Bekijk de twee filmpjes over argumentatie. Maak hierbij aantekeningen. Noteer het verschil tussen feitelijk en niet-feitelijk en de argumentatiestructuren. 
- Maak in de online methode de opdracht 
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 4 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Les 1


- Bekijk de twee filmpjes over argumentatie. Maak hierbij aantekeningen. Noteer het verschil tussen feitelijk en niet-feitelijk en de argumentatiestructuren. 
- Maak in de online methode de opdracht 

Slide 1 - Tekstslide

Uitleg 



Filmpje 1:
Argumenteren - de basis

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Video

Uitleg 



Filmpje 2:
Argumenteren - argumentatiestructuren

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Maken




1. Bekijk de filmpjes.

2. Laat je aantekeningen checken. Lever de aantekeningen in via Teams.

3. Ga naar de online methode en maak opdracht 'lezen - extra' van hoofdstuk 3


Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk:
Maak de online opdracht af




Slide 7 - Tekstslide

Les 2


Check je aantekeningen (zie volgende slides)
Beantwoord de vragen in LessonUp
Bestudeer de uitleg over feitelijke en niet-feitelijke argumenten
Beantwoord de vragen in LessonUp
Bekijk het filmpje van Arjen Lubach en beantwoord de bijbehorende vragen. Lever deze in via Teams.



Slide 8 - Tekstslide

4 vormen van argumenteren
  1. Enkelvoudige argumentatie
  2. Meervoudige argumentatie
  3. Nevenschikkende argumentatie
  4. Onderschikkende argumentatie

Slide 9 - Tekstslide

Bij enkelvoudige argumentatie onderbouw je je standpunt met één argument.

Slide 10 - Tekstslide

Bij meervoudige argumentatie gebruik je meer dan één argument. Ieder argument is extra en staat los van de andere argumenten. Meervoudige argumentatie is de sterkste argumentatiestructuur.

Slide 11 - Tekstslide

Bij nevenschikkende argumentatie vormen twee deelargumenten samen een argument. De argumenten onderbouwen samen het standpunt. Als je een van de twee ontkracht, klopt je argumentatie niet meer.

Slide 12 - Tekstslide

Bij onderschikkende argumentatie ondersteunt een argument een ander argument.

Slide 13 - Tekstslide

Een onderschikkende argumentatie bestaat altijd maar uit één argument bij het standpunt.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 14 - Quizvraag

Het Streek is een goede school. De leerlingen halen goede cijfers.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 15 - Quizvraag

Hij is geschikt voor deze baan als operateur, want hij heeft al 5 jaar werkervaring. Hij werkte hiervoor immers in dezelfde functie bij een Cinema Opera.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 16 - Quizvraag

Het Streek is een goede school. In de bovenbouw hangt een goede sfeer en in de onderbouw voelt iedereen zich veilig.
A
enkelvoudige argumentatie
B
meervoudige argumentatie
C
onderschikkende argumentatie
D
nevenschikkende argumentatie

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Feitelijke argumenten

Een feitelijk argument is waar of onwaar en hoeft niet onderbouwd te worden.

Voorbeeld
Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop is bij mij om de hoek.


Slide 19 - Tekstslide

Niet-feitelijke argumenten

Over een niet-feitelijk argument kan je van mening verschillen en daarom moet zo’n argument ondersteund worden.

Voorbeeld

- Ik ga morgen naar de film kijken in Luxor, want die bioscoop vind ik veel prettiger .

Met het argument ‘want die bioscoop vind ik veel prettiger’ zal niet iedereen het eens zijn en dat argument behoeft ondersteuning. Argumenten die je daarvoor zou kunnen aanvoeren zijn bijvoorbeeld: ‘de stoelen zijn er erg prettig’ en ‘op elke stoel heb je goed zicht op het filmdoek’.

Slide 20 - Tekstslide

De smartphone is onmisbaar. Je kan er nu bijna overal geld mee overmaken.
A
feitelijk argument
B
niet-feitelijk argument

Slide 21 - Quizvraag

Utrecht is een prettige stad om te wonen. Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
A
feitelijk argument
B
niet-feitelijk argument

Slide 22 - Quizvraag


Argumenten kun je herkennen aan signaalwoorden. Woorden als want, omdat, en immers geven aan dat er een argument volgt.

Of aan de woorden ik vind....., ik ben van mening...

Slide 23 - Tekstslide

Opdracht bij video 'Arjen Lubach'
Lees eerst de volgende vragen: 
- Wat is zijn standpunt?
- Welke argumenten geeft hij?
- Zijn dit feitelijke argumenten of niet-feitelijke argumenten?

Slide 24 - Tekstslide

0

Slide 25 - Video

Les 3


Controleer je antwoorden over de video van Arjen Lubach via Teams
Uitleg tegenargumenten en weerlegging
Bekijk de video over Vindicat en noteer of je het eens bent met de stelling en geef daarbij twee argumenten (in LessonUp).



Slide 26 - Tekstslide

argumenten

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

0

Slide 32 - Video

"Vindicat moet verboden worden."
Eens of oneens? Geef twee argumenten.

Slide 33 - Open vraag

Argumentatieschema
Standpunt:
Argument:
Argument:
Ondersteuning:
Tegenargument:

Slide 34 - Tekstslide

Les 4


Lees tekst 5, blz. 141
Maak bij de tekst een argumentatieschema, zie voorbeeld op slide 34. Noem ook de tegenargumenten en weerlegging.
Tip: onderstreep eerst de argumenten in de tekst voor je ze in het schema noteert. Bekijk de vragen opdracht 3 op blz. 140 om het aantal argumenten te achterhalen.

Slide 35 - Tekstslide

Les 5


Maak vragen bij een van de twee teksten die je kunt vinden in Teams. 




Slide 36 - Tekstslide

Vragen bij tekst maken
Noteer 15 vragen over de tekst: 
5 meerkeuzevragen met minimaal 4 keuzemogelijkheden
5 open vragen
5 waar/niet waar-vragen

Minimaal 5 vragen gaan over de theorie uit hoofdstuk 4 en 5

Noteer de antwoorden op de door jouw gemaakte vragen in een apart document (dit is je antwoordmodel). Tip: deel de documenten met elkaar.
Zet de twee documenten (doc 1: vragen en doc 2: antwoorden) in Teams. De volgende les gaan we de vragen en teksten uitwisselen!

Slide 37 - Tekstslide

Lezen les 6

Lezen in drie rondes

  • Doel: leesvaardigheid verbeteren en tekstinzicht vergroten
  • Drie keer tekstgedeeltes lezen: eerst orienterend, daarna grote lijnen, daarna details 
  • Kost iets meer tijd vooraf, maar vragen maken kost minder moeite


  • Slide 38 - Tekstslide

    Lezen in drie rondes

    Ronde 1:

    Lees alleen de titel, inleiding en slot.

    In het slot staat vaak de samenvatting / belangrijkste conclusie  of hoofdgedachte

  • Wat zal het onderwerp zijn?
  • Denk je dat de tekst betoog, beschouwing of uiteenzetting is?
  • Slide 39 - Tekstslide

    Lezen in drie rondes

    Ronde 2:

    Stel van elke zin de kernzin vast en arceer deze. Lees de kernzinnen nu achter elkaar.

    Is het duidelijk waar de tekst over gaat?

    Gaat het nog steeds om betoog / beschouwing / uiteenzetting?

    Slide 40 - Tekstslide

    Lezen in drie rondes

    Ronde 3:

    Maak de vragen bij de tekst 'Iets doen voor een ander.'

    Slide 41 - Tekstslide

    Les 7
    Bespr. opdracht 4, blz. 229
    M. Lezen Extra (h5), online methode.

    Slide 42 - Tekstslide

    Les 8

    Huiswerkcontrole: opdr. 4, online methode

    Lees tekst 'De corpsbal die op ‘hete hertjes’ jaagt, is straks je baas'

    Klas nummeren
    Wheel decide
    Maak de opdracht (individueel)
    Volgende les: uitwisselen in groepjes

    Slide 43 - Tekstslide

    Slide 44 - Link

    Les 8

    Even over vorige les

    M. quiz

    Klaar? Maak test lezen H6 in online methode of leer voor de toets (beide in stilte)


    Slide 45 - Tekstslide

    Vandaag

    - Vragen over toets?

    - Keuze:

    * Opdracht online methode hoofdstuk 6- lezen

    * Quizziz over lesstof toets

    Slide 46 - Tekstslide