§21.2 L' Imparfait

§21.2 L'imparfait
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3,4

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

§21.2 L'imparfait

Slide 1 - Tekstslide

L'imparfait
Doelen:
- Je kunt de imparfait vertalen
- Je weet hoe de imparfait gevormd wordt.

Slide 2 - Tekstslide

§21.1 IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

In het Nederlands is de o.v.t. bijvoorbeeld:

lopen >> ik liep 

hebben >> ik had

gaan >> ik ging

en ga zo maar door

Slide 3 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de IMPARFAIT?

Je gebruikt de imparfait om een gewoonte of toestand in het verleden te beschrijven.


Gewoonte

Tous les jours, j'allais chez ma grand-mère. (Ik ging)

Toestand

Patrick était vraiment malade. (Patrick was)


Slide 4 - Tekstslide

Hoe maak je de imparfait?

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Video

IMPARFAIT

Hoe vervoeg je de imparfait? 

1. nous-vorm van het werkwoord

2. haal "ons" eraf

3. juiste uitgang erachter ( jeais tuais il/elle/on ait nous ionsvous iez 

ils/elles aient)


Slide 7 - Tekstslide

Stam + uitgang
Exemples :
Je (porter) portais          (nous portons)
Tu (aller) allais                 (nous allons)
Il/Elle/on (avoir) avait     (nous avons)
Nous (faire) faisions       (nous faisons)
Etc...



Slide 8 - Tekstslide

Let op
De imparfait van het werkwoord "être" is onregelmatig. Van 'nous sommes' kun je namelijk geen 'ons' afhalen...
Hier gebruik je een vaste stam : ét
Ik was = j'étais
ais is de uitgang bij "je"
Exemple:
Nous étions
Er was: c'était

Slide 9 - Tekstslide

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 10 - Sleepvraag

Vul alle 6 de vormen in voor het werkwoord ALLER
Aller
Imparfait

Slide 11 - Woordweb

Nous (imparfait) ___
A
avons
B
avions
C
aivons
D
avoins

Slide 12 - Quizvraag

vous (avoir, imparfait)
A
avions
B
avez
C
aviez
D
avons

Slide 13 - Quizvraag

Imparfait
Welke vorm is GEEN imparfait?
A
C'était
B
Nous chantons
C
Il y avait
D
Je voulais

Slide 14 - Quizvraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait: Tu (regarder)

Slide 15 - Open vraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait: Nous (chercher)

Slide 16 - Open vraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait: Marc (finir)

Slide 17 - Open vraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait: Vous (aller)

Slide 18 - Open vraag

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait: Laura et Pierre (être)

Slide 19 - Open vraag

Zet in de imparfait:
Je suis au concert.

Slide 20 - Open vraag

Zet in de imparfait:
Vous parlez anglais.

Slide 21 - Open vraag

Zet in de imparfait:
Elle a 16 ans.

Slide 22 - Open vraag

Zet in de imparfait:
Tu fais du sport ?

Slide 23 - Open vraag

Waar(mee) kun je oefenen met het vervoegen van werkwoorden in verschillende tijden?

Slide 24 - Open vraag

La fin !

Slide 25 - Tekstslide