Toetsvoorbereiding H4 1At

1 / 49
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 49 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoofdstuk 4
Lezen, Woordenschat, Grammatica, Formuleren en Spelling.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Tekstverbanden
- Verbanden zijn er tussen zinnen.
- Verbanden zijn er tussen alinea's.
- Die worden vaak aangegeven door signaalwoorden. 
- Alinea's kunnen bij elkaar horen en vormen dan samen een deelonderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lees dit nu even door

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik ga graag op vakantie naar een warm land als Spanje.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden 'ook' en 'bovendien'?
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Voordat Willem naar school gaat, ontbijt hij met zijn moeder. Daarna vertrekt hij naar zijn vriend.
A
Chronologisch verband
B
Toelichtend verband
C
Opsommend verband
D
Tegenstellend verband

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat H4
Signaalwoorden die een tegenstelling aangeven zijn:
maar, anderzijds, daarentegen, echter, evenwel, hoewel, aan de andere kant, tegenover.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat H4
Een tegensteling kun je ook herkennen aan de vorm:
- Basiswoord + voorvoegsel: a-, on-, in-, il-, im-, ir (=niet)
technisch <-> atechnisch, acceptabel <-> onacceptabel, actief <-> inactief

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordenschat H4
Je kunt ook achter de tegenstelling (en dus de betekenis) komen door het voorvoegsel te vervangen:
intern <-> extern, oplopen <-> aflopen, autochtoon <-> allochtoon

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de tegenstelling van inschrijven?
A
beschrijven
B
uitschrijven

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Woordenlijst H4
Stuur ik via Magister, net als de oefentoets.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Een zin heeft één gezegde. Dit is óf een werkwoordelijk, óf een naamwoordelijk gezegde. 

Heeft een zin een naamwoordelijk gezegde, dan heeft deze zin géén werkwoordelijk gezegde en ook geen lijdend voorwerp.

Heeft de zin géén ng? Dan heeft de zin een wg!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat uit:
  • Koppelwerkwoord + eventuele andere werkwoorden + dat wat over het onderwerp gezegd wordt.

Koppelwerkwoorden
  • Zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Naamwoordelijk gezegde
Het ng bestaat dus uit:
  • Koppelwerkwoord en eventuele andere ww's  
       (= werkwoordelijk deel)
  • Dat wat over het onderwerp gezegd wordt (een bijv. naamwoord of een zelfst. naamwoord)
       (= naamwoordelijk deel)

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wel of geen naamwoordelijk gezegde?
Stel drie vragen:
Vraag 1: Staat er een vorm van één van de negen koppelwerkwoorden in de zin?
Vraag 2: Gaat het in de zin om een ‘toestand’ (ook wel: eigenschap)?
Vraag 3: Wordt er in de zin iets over het onderwerp gezegd?

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Werkwoordelijk gezegde
Iemand doet iets
Katja schijnt met de zaklamp






Naamwoordelijke gezegde
Iemand is iets of wordt iets
Oscar schijnt heel betrouwbaar

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De zomervakantie lijkt mij de fijnste tijd van het jaar.
Noteer het naamwoordelijk gezegde.

Slide 18 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Mijn moeder is vorige maand jarig geweest.

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Het zelfstandig werkwoord (zww)
Het zelfstandig werkwoord is het belangrijkste werkwoord in een zin en geeft altijd een handeling (actie) aan. Het zelfstandig werkwoord is voor de betekenis van een zin onmisbaar. Als je het weg zou laten in een zin, blijft een zin over die niet te begrijpen is.


Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het hulpwerkwoord (hww)
Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!
Ze komen dus alleen voor als er twee of meer werkwoorden in de zin staan.
Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord.
In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het koppelwerkwoord (kww)
Bij een naamwoordelijk gezegde is er altijd sprake van een koppelwerkwoord in combinatie met een naamwoordelijk deel, dat wordt dan samen met de rest van de werkwoorden het naamwoordelijk gezegde genoemd.
De kww zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten  (dunken) en (voorkomen)   

Slide 22 - Tekstslide

Let op betekenissen:
lijken: niet in lijken op
schijnen: niet als in de zon schijnt
heten: niet als in ik heet Caro, maar als het heet hier leuk te zijn (soort schijnen)
dunken en voorkomen: zie heten

zww, kww of hww
Stappenplan:
1 Wat is het belangrijkste werkwoord in de zin?
2 Hebben we te maken met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde? (doen of zijn)
- werkwoordelijk gezegde (doen): het belangrijkste werkwoord is een zelfstandig werkwoord
- naamwoordelijk gezegde (zijn): het belangrijkste werkwoord is een koppelwerkwoord.
3. De andere werkwoorden in de zin zijn hulpwerkwoorden.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat voor werkwoord is het werkwoord Moet?
De volgende keer moet je beter opletten.
A
Zelfstandig werkwoord
B
Hulpwerkwoord

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is hier een zelfstandig werkwoord?
Ik kom je vanavond ophalen.
A
Ik
B
Kom
C
Vanavond
D
Ophalen

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem alle werkwoorden:
Dit weekend heb ik nieuwe boeken gekocht.

Slide 26 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Verwijswoorden

Verwijswoorden verwijzen meestal naar een woord dat al eerder genoemd is

of

wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geslacht

We maken onderscheid tussen mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden


  • hij en zijn  verwijzen naar mannelijke (m) woorden
  • zij en haar  verwijzen naar vrouwelijke (v) woorden
  • het en zijn  naar onzijdige (o) woorden

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Mannelijk
  • mannelijke personen of dieren
  • zelfstandig gebruikte werkwoordstammen
  • woorden met achtervoegsel -aar, -aard, -er en -erd (dronkaard, engerd)


Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vrouwelijk
  • vrouwelijke personen of dieren
  • woorden op -heid, -nis, -schap (waarheid, kennis, wetenschap)
  • woorden op -te, -de (diepte, liefde)
  • woorden op -ij, -erij, -arij, -enij, -ernij (voogdij, razernij)
  • woorden op -ing, -st (beschaving, winst, komst)
  • woorden op -ie, -tie, -logie, -sofie, -agogie (familie, politie, biologie, filosofie)

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

vrouwelijk
  • woorden op -theek, -teit, -iteit (discotheek, puberteit)
  • woorden op -tuur en -suur (natuur, censuur)
  • woorden op -age, -ine, -se (bagage, discipline, analyse)
  • woorden op -ade, -ide, -ode, -ude (tirade, periode)
  • woorden op -sis, -xis, -tis (crisis, syntaxis)

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

mannelijk en vrouwelijk
Sommige woorden zijn mannelijk en vrouwelijk. Je maakt dan zelf een keuze

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

onzijdig
  • woorden waar je "het" voor kunt zetten
  • verkleinwoorden (het huisje, het katje)
  • zelfstandige naamwoorden die beginnen met ge-, be-, ont- + werkwoord stam (gezeur)
  • landen en steden

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Verbeter de 8 foute verwijswoorden uit onderstaande tekst.

Slide 34 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Antwoorden opdrachten

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Meervoud op -s
1. Als de laatste lettergreep geen klemtoon heeft, 
is het meervoud op -s.
Bijvoorbeeld: vó-gel - vogels, bé-zem - bezems

2. Ook woorden die eindigen op een klinker
krijgen in het meervoud -s
Bijvoorbeeld: niveau - niveaus, toffee - tofee

Slide 36 - Tekstslide

Benadruk dat de lettergreepregel een uitzondering is op de regel voor het meervoud op -en.
Let op!
Eindigt een woord op een enkele 
a, i, o, u, y
dan krijgt het meervoud -'s.
Dat is nodig om de klank gelijk te houden. 

oma - oma's (niet: *omas)
baby - baby's (niet: *babys)

Slide 37 - Tekstslide

Benadruk dat de enkele 'e' hier niet tussen staat. Deze wordt aan het einde van een woord uitgesproken als stomme e en daar mag de -s direct achter. 
Wat is de meervoudsvorm van het woord bureau?

Slide 38 - Open vraag

Het enkelvoud eindigt op een klinker (tweeklank).
Wat is de meervoudsvorm
van het woord avocado?

Slide 39 - Open vraag

Het enkelvoud eindigt op de enkele lange klinker 'o'.
-'s of -s ?
Ik hOU vAn Y
- Bij woorden die eindigen op I, O, U, A, Y  --> 's

auto - auto's
foto - foto's
accu - accu's 


Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Ik hOU vAn Y
Bij woorden die eindigen op twee of drie samenhangende klinkers, schrijf je de -s aan het woord vast (dus niet 's).

etui - etuis
gameboy - gameboys
display - displays 


Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Let op!
Afkortingen eindigen ook op -'s 

azc - azc's
dvd - dvd's
vwo - vwo's 
WK - WK's

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie - voltooid deelwoord (vd)
Het voltooid deelwoord is klaar, afgerond.
ge/be/ve/her enz.
d of t? > Langer maken / 't KoFSCHiP

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Theorie - onvoltooid deelwoord
De handeling is nog bezig, nu, op dit moment. 
Hele ww + d

bijv. lopenD, schrijvenD, lachenD

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voltooid deelwoord
Een een zwak werkwoord eindigt op een -d of een -t.

Als je niet weet of het voltooid deelwoord op een -t of een -d eindigt, dan kun je het langer maken (in de verleden tijd).
Ik heb gerend. (want rende)
Ik heb gefietst. (want fietste)
Ik heb gepakt. (want pakte)
Uiteraard kun je ook 't kofschip gebruiken om te weten hoe je het voltooid deelwoord schrijft.



Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het verschil tussen deze twee zinnen?

Hij gelooft mij niet.
Hij heeft nooit in mij geloofd.

Slide 48 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Nog vragen?

Slide 49 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies