Nederlands 3PW3 - 2 december online

Nederlands 3PW3 
periode 3.2 - 2 december 2020




1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 3

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands 3PW3 
periode 3.2 - 2 december 2020




Slide 1 - Tekstslide

Planning van vandaag
  • Doelen benoemen
  • Spelling
  • Theorie
  • Aan de slag!
  • Evaluatie

Slide 2 - Tekstslide

Doelen 
  • De student weet dat  signaalzinnen en signaalwoorden voor samenhang in een tekst zorgen.
  • De student weet dat beeldspraak taalgebruik is dat je niet letterlijk moet nemen. 
  • De student weet dat de hoofdgedachte van een tekst het belangrijkste is wat er over het onderwerp wordt gezegd. 

Slide 3 - Tekstslide

De (vergroten) _______ foto heeft hij aan zijn broer (uitlenen) _________ .

Slide 4 - Open vraag

Het vuur (doven) ________, omdat het hout is (opbranden) ________ .

Slide 5 - Open vraag

Morgen (treden) _________ mijn favoriete band in mijn stad op.

Slide 6 - Open vraag

Samenhang
Signaalzinnen geven een aanwijzing voor wat er in een tekstdeel behandeld gaat worden. Signaalzinnen staan vaak in de inleiding of aan het begin van een alinea. 

Signaalwoorden verwijzen naar iets wat eerder in de tekst is genoemd of ze maken duidelijk wat alinea’s of zinnen met elkaar te maken hebben. 

Wat alinea’s met elkaar te maken hebben, noem je het tekstverband. Aan sommige signaalwoorden kun je herkennen om welk tekstverband het gaat.

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 9 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 10 - Quizvraag


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 11 - Quizvraag

Beeldspraak
Beeldspraak is taalgebruik dat je niet letterlijk moet nemen. 
Bij beeldspraak gebruikt een schrijver een beeld voor wat hij wil zeggen in plaats van letterlijk te zeggen wat hij bedoelt.

Slide 12 - Tekstslide

Voorbeeld

De hond in de pot vinden.

Letterlijk: Je vindt een hond in een pot.
Figuurlijk: Te laat zijn voor het eten. Het eten is op. 

Slide 13 - Tekstslide

Oefening
Gondels alcoholvrij

De bond van Venetiaanse gondeliers is het zat. Er komen steeds meer klachten binnen over dronken collega’s die zich niet gedragen op het water. Een filmpje op YouTube waarin een assistent-gondelier zich uitkleedde en in het water sprong, was aanleiding voor een protestactie.
Blaastesten moeten er komen, vindt de bond. 
De gondels en hun bestuurders zijn het visitekaartje van de stad en dat mag niet verpest worden door dit soort dronkenmansgedrag.

Slide 14 - Tekstslide

Wat betekent "het visitekaartje zijn van..."?

Slide 15 - Open vraag

De hoofdgedachte
De hoofdgedachte is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd.

Slide 16 - Tekstslide

De hoofdgedachte staat meestal...
A
aan het begin of einde van de tekst
B
in de titel of in het midden van de tekst
C
in het midden van de tekst
D
aan het begin van de tekst of in de titel

Slide 17 - Quizvraag

De hoofdgedachte is...
A
waar de tekst over gaat
B
wat in de titel staat
C
wat de schrijver over het onderwerp zegt in één zin

Slide 18 - Quizvraag

Het onderwerp van een tekst...
De hoofdgedachte van een tekst...
is waar de tekst over gaat.
is het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp duidelijk wil maken.

vind je in de titel en de inleiding.


vind je in de titel, de inleiding of het slot.

Slide 19 - Sleepvraag

Leesstrategieën bij het examen
1. Lees de tekst verkennend
Lees de titel, lead, tussenkopjes en de bron.
Bekijk eventuele afbeeldingen en lees de bijschriften. Bepaal de tekstsoort en het onderwerp. 
Voorspel waar de tekst over gaat.

2. Lees de tekst globaal
Bedenk wat je al weet over het onderwerp.
Lees de inleiding en de eerste en laatste zin van elke alinea.
Ga na welke tekststructuur je in de tekst herkent en wat het tekstdoel is.
Bedenk waar de tekst in grote lijnen over gaat.

Slide 20 - Tekstslide

Leesstrategieën bij het examen
3. Lees de tekst intensief, dus nauwkeurig en kritisch.
Let daarbij op:
  • de aanwijzingen in de inleiding;
  • de verbanden tussen de verschillende tekstdelen;
  • onbekende woorden en beeldspraak;
  • eventuele tabellen en diagrammen;
  • de betrouwbaarheid van de informatie;
  • een eventueel standpunt en de daarbij gegeven argumenten.

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Allemaal Taal

Hoofdstuk 12: 
Lezen --> blz 206 t/m 209
Maken --> opdr 158

Tijd: 30 min

Slide 22 - Tekstslide

Opdr 158 bespreken

Slide 23 - Tekstslide

Evaluatie

Slide 24 - Tekstslide