Vwo2 Les Verbes Quizzzzz

VWO 2 Les verbes Quizzzz
Stanislascollege 
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

VWO 2 Les verbes Quizzzz
Stanislascollege 

Slide 1 - Tekstslide

Welke groepen regelmatige
werkwoorden zijn er?
A
ww op -en, -er, -ri
B
ww op -er, -ri, -ir
C
ww op -er, -re, -ir
D
ww op -er, -en, -ri

Slide 2 - Quizvraag

-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 3 - Quizvraag

-is, -is, -it , -issons, -issez, -issent
dit zijn uitgangen van
A
De présent van ww op -ir
B
De présent van ww op -er
C
De présent van ww op -re
D
De présent van ww op -en

Slide 4 - Quizvraag

Dit was de opwarmer......
We gaan het een klein beetje moeilijker maken!!!



Slide 5 - Tekstslide

De Imparfait noemen we in het Nederlands
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Onvoltooid verleden tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 6 - Quizvraag

Kies de juiste uitgangen van de "imparfait"
A
-e, -es, -e, -ons, -ez, -ent
B
-s, -s, -t , -ssons, -ssez, -ssent
C
-s, -s, - , -ons, -ez, -ent
D
-ais, ais, -ait -ions, -iez, -aient

Slide 7 - Quizvraag

Waar vinden we de stam van een werkwoord om een imparfait te maken?
A
De laatste twee letters er afhalen
B
Dat ligt er aan of het ww regelmatig is
C
-ons van de Nous-vorm afhalen in de présent
D
Franse werkwoorden hebben geen stam

Slide 8 - Quizvraag

De vertaling van
'Ik praatte'
is
A
je parle
B
j'ai parlé
C
je parlais
D
je parler

Slide 9 - Quizvraag

De vertaling van
'Zij verkochten'
is
A
Ils vendent
B
Ils vendaient
C
Ils ont vendu
D
Ils vendraient

Slide 10 - Quizvraag

De vertaling van
'Wij eindigden'
is
A
Nous finirons
B
Nous finissons
C
Nous finions
D
Nous finissions

Slide 11 - Quizvraag

Gaat het nog een beetje????
We gaan verder met de passé composé.....


Slide 12 - Tekstslide

Een Passé Composé
heet in het Nederlands
A
Onvoltooid tegenwoordige tijd
B
Voltooid tegenwoordige tijd
C
Onvoltooid verleden tijd
D
Voltooid verleden tijd

Slide 13 - Quizvraag

Het hulpwerkwoord om een
Passé Composé te maken is
A
Altijd 'être'
B
Altijd 'avoir'
C
Meestal 'être', soms 'avoir'
D
Meestal 'avoir', soms 'être'

Slide 14 - Quizvraag

De werkwoorden die vervoegd worden met 'être' vinden we
A
In de 'kamer van être'
B
In het rijtje van 'être'
C
In het 'huis van être'
D
In hetzelfde rijtje als 'avoir'

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Il a parlé
B
Il est parlé
C
Il a parlée
D
Il est parlé

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Nous sommes entré
B
Nous avons entrés
C
Nous sommes entrés
D
Nous avons entré

Slide 17 - Quizvraag

Welke zin is goed?
A
Elles ont données
B
Elles ont donné
C
Elles sont données
D
Elles sont donné

Slide 18 - Quizvraag

Welke zin is fout?
A
Je suis partie
B
Nous avons donnés
C
Ils ont parlé
D
Ils sont allés

Slide 19 - Quizvraag

Welke zin is fout?
A
Jean et Marie sont allées
B
Pierre et Jean sont partis
C
Sophie et Marie sont arrivées
D
Jacqueline est rentrée

Slide 20 - Quizvraag

Alles onder controle? 
Dan gaan we verder met de onregelmatige werkwoorden!


Slide 21 - Tekstslide

wij zien=

Slide 22 - Open vraag

u heeft gezien=

Slide 23 - Open vraag

zij zien (vrl meerv)=

Slide 24 - Open vraag

sortir= uitgaan
hij is uitgegaan=

Slide 25 - Open vraag

(partir= vertrekken)
zij is vertrokken=

Slide 26 - Open vraag

wakker worden
opstaan
tanden poetsen
zich scheren
zich opmaken
zich uitkleden
naar bed gaan
uitrusten
Se réveiller
se lever
se brosser les dents
se raser
se maquiller
se déshabiller
se coucher
se reposer

Slide 27 - Sleepvraag

se lever=opstaan
Ik ben opgestaan

Slide 28 - Open vraag

se laver=zich wassen
zij heeft zich gewassen

Slide 29 - Open vraag

se réveiller=wakker worden
jij wordt wakker=

Slide 30 - Open vraag

 les verbes en -re
Le présent et le passé composé des verbes:
répondre                    perdre
entendre                    vendre
rendre                         attendre 

Slide 31 - Tekstslide

De présent. Vul het goede antwoord in:
Nous (attendre) le médecin.

Slide 32 - Open vraag

De présent. Vul het goede antwoord in:
Je (vendre) beaucoup de vêtements.

Slide 33 - Open vraag

De présent. Vul het goede antwoord in:
Mon frère (perdre) nos bagages.

Slide 34 - Open vraag

De présent. Vul het goede antwoord in:
Vous ne (entendre) pas ce que le prof a dit.

Slide 35 - Open vraag

De présent. Vul het goede antwoord in:
Est-ce que tu (répondre) à ta mère?

Slide 36 - Open vraag

Passé composé
Tu (vendre)
A
a vendu
B
as vendru
C
as vendu
D
a vendré

Slide 37 - Quizvraag

Passé composé
vous (répondre)
A
êtes répondu
B
avez répondu
C
avez répondus
D
avez répondré

Slide 38 - Quizvraag

Passé composé
Ils (entendre)
A
sont entendrus
B
sont entendus
C
ont entendu
D
avons entendu

Slide 39 - Quizvraag

Passé composé
Nous (perdre)
A
avons perdu
B
avons perdus
C
sommes perdus
D
sommes perdu

Slide 40 - Quizvraag

Passé composé
Elle (attendre)
A
est attendu
B
a attendue
C
a attendru
D
a attendu

Slide 41 - Quizvraag

Slide 42 - Tekstslide