Leesvaardigheid argumenteren schrijfvaardigheid

timer
20:00
Mondelingen literatuur in P3= week 11+12-> eind maart
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

timer
20:00
Mondelingen literatuur in P3= week 11+12-> eind maart

Slide 1 - Tekstslide

Leesvaardigheid argumenteren schrijfvaardigheid


Studiewijzer staat op Teams. 
Onder voorbehoud!

Kijk ernaar; dan weet je wat er van je verwacht wordt + wat je gemist hebt als je er niet was!

Slide 2 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen?
Leesvaardigheid Je leert wat deze begrippen inhouden:
publiek-documenteren-bronvermelding

Argumentatie Je leert deze begrippen en past ze toe: 
stelling-standpunt-argument

Spreekvaardigheid Je krijgt uitleg over betogende spreekbeurt. Je maakt duo's en bedenkt een onderwerp.

Slide 3 - Tekstslide

Leesvaardigheid: publiek-documenteren-bronvermelding
Als schrijver houd je rekening met je publiek. Waarom?

Het publiek inschatten?
onderwerp*plaats publicatie*taalgebruik*lay-out

Voorbeelden:

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Rekening houden met publiek
  • Voorkennis
  • Niveau (leeftijd-onderwijs)
  • Toon (formeel-informeel)

Reader: blz. 28

Slide 6 - Tekstslide

Documenteren
Wat is dat?
  • informatie verzamelen: bronnen
  • debat - presentatie - betoog - beschouwing


Reader, blz. 28

Slide 7 - Tekstslide

Documentatievragen
  1. Wat zijn de feiten (evt. cijfers)? 5W+H
  2. Geef goede voorbeelden.
  3. Welke gezichtspunten bestaan er (beschouwing)?
  4. Wat zijn de argumenten voor (betoog)?
  5. Wat zijn de argumenten tegen (betoog)?

Reader, blz. 28

Slide 8 - Tekstslide

Bronnen
Check de betrouwbaarheid!
Door wie en waar is de publicatie geplaatst?
Met welk doel is er gepubliceerd? Meerdere invalshoeken.
Is de inhoud objectief en feitelijk? Hoe weet je dat?
  • controleerbaarheid
Is de inhoud actueel? Economie vs pedagogiek
Reader, blz. 28+29

Slide 9 - Tekstslide

Wat is documenteren?
A
Het zoeken naar gegevens.
B
Het vastleggen van gegevens.
C
Het controleren van gegevens.

Slide 10 - Quizvraag

Als je een tekst schrijft houd je rekening met je publiek. Welke manier die hieronder staat heb ik niet genoemd?
A
Onderwerp
B
Lengte van de tekst
C
Plaats van de publicatie
D
Lay-out

Slide 11 - Quizvraag

Wat is een documentatiemap?
A
Een map waarin je documenten kunt uploaden.
B
Een verzameling van documenten en informatie.
C
Een map waarin je documenten kunt downloaden.
D
Een map waarin je zeldzame documenten kunt vinden.

Slide 12 - Quizvraag

Wat is het doel van een documentatiemap?
A
Het beveiligen van documenten.
B
Het bewerken van documenten.
C
Het scannen van documenten.
D
Het organiseren en delen van informatie.

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb alle documentatievragen ...
A
beantwoort
B
beantwoord
C
beantwoordt

Slide 14 - Quizvraag

Hoe noem je teksten over een onderwerp waar je meer over wilt weten in bijvoorbeeld kranten of op internet?
A
Informatie
B
Documentatie
C
Bibliotheek
D
Informatieve teksten

Slide 15 - Quizvraag

De 5W's + H is een handig middel.
Waar staan de 5W's voor?
A
Wie-wat-waar-waarom-wanneer
B
Wie-wat-waar-waarom-watvoor
C
Wie-wat-waar-waarom-waarvoor
D
Wie-wat-waar-waarom-welke

Slide 16 - Quizvraag

De 5W's + H is een handig middel.
Waar staat de H voor?
A
Hoeveel
B
Hoe
C
Hoezo
D
Hoedanigheid

Slide 17 - Quizvraag

De 5W's + H is een handig middel.
Wanneer gebruik je dit?
A
Om een situatie helder te krijgen.
B
Om te controleren of een document compleet is.
C
Om te kijken of je antwoord kan geven op deze vragen.
D
Om de betrouwbaarheid van een document te achterhalen.

Slide 18 - Quizvraag

Volgens welke richtlijnen moet je bronnen vermelden
Blz. 29-30, reader
A
APO
B
API
C
APA
D
OPA

Slide 19 - Quizvraag

Argumenteren
Exameneis: de kandidaat moet een betoog kunnen analyseren, opzetten en beoordelen; zowel schriftelijk als mondeling.
SE1: betogende spreekbeurt houden
SE3: betoog schrijven

Reader, blz. 33

Slide 20 - Tekstslide

Argumenteren
-> Stelling (bewering of uitspraak over bepaald onderwerp)
Standpunt (uitgesproken mening over een onderwerp)
Ik vind dat... Ik ben van mening dat...Dus....Volgens mij....
'Het vak Nederlands is saai'

->Argumentatie (standpunten onderbouw je met argumenten)
Ik ga niet meer stemmen, want politici doen toch wat zij willen.

Slide 21 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak opdracht 2, blz. 34 van je reader.
Overzicht signaalwoorden: blz. 23 en 24 van je reader
Na 5 minuten kijken we de opdracht na.

Eerder klaar? Maak opdracht 3, blz. 35
timer
5:00

Slide 22 - Tekstslide

Feitelijke en waarderende argumenten
Objectieve en subjectieve argumenten 
Wanneer is een argument feitelijk?
  • controleerbaar
Wanneer is een argument waarderend?
  • bijvoeglijk naamwoord, mening: mooi-lelijk / gepast-ongepast
Blz. 36 van je reader

Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag!
Maken: opdr. 4, blz. 36 van je reader
Overzicht signaalwoorden: blz. 23+24 van je reader
Na 5 minuten kijken we de opdracht na.

Eerder klaar? Maak opdracht 3, blz. 35
timer
5:00

Slide 24 - Tekstslide

Filmpje!
Lubach op zondag
Duur: 14 minuten
Opdracht: schrijf standpunt (en) en argumenten op.
Verdeel de argumenten in voor- en tegenargumenten.

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Video

Einde les: doelen bereikt?
Leesvaardigheid Je leert wat deze begrippen inhouden:
publiek-documenteren-bronvermelding

Argumentatie Je leert deze begrippen en past ze toe: 
stelling-standpunt-argument
Spreekvaardigheid Je krijgt uitleg over betogende spreekbeurt. Je maakt duo's en bedenkt een onderwerp.

Morgen meenemen: leesboek+Vlekkeloos Nederlands+reader (havo)

Slide 27 - Tekstslide