ABR7 20.05.2025

Welkom!
20.05.2025
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
AndersMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 180 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
20.05.2025

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Terugblik
  •  Rest 4.1 
  • Start 4.2
  • KNM

Slide 2 - Tekstslide

4.2
  • Bekijk het rode blokje op blz 152
  • Wat valt je op?

Slide 3 - Tekstslide

4.2
  • Na ''Ik vind dat...'' komt een.....?
  • Bijzin!
  • Belangrijk: het woordje ''dat''.  
  • Wat is de (algemene) volgorde van een hoofdzin? 
  • Wat is de volgorde van een bijzin? 
  • (.....) dat - onderwerp - rest - werkwoorden

Slide 4 - Tekstslide

4.2
  • Bekijk het briefje op blz. 153
  • Onderstreep de bijzinnen. 
  • Zet een rondje om de werkwoorden in de bijzin.
  • Bespreken 
  • Maak zelfstandig opdr. 34
  • Bespreken

Slide 5 - Tekstslide

4.2
  • Maak tweetallen
  • Lees de zinnen bij opdr. 35
  • Cursist A leest de zin of vraag.
  • Cursist B geeft een goede reactie.
  • Klaar? Draai de rollen om 

Slide 6 - Tekstslide

4.2
  • Maak tweetallen
  • Bekijk de afbeeldingen bij opdr. 36
  • Voor over elke situatie een kort gesprek 

Slide 7 - Tekstslide

4.2
  • Bekijk het rode blokje op blz. 154
  • Wanneer gebruik je geen en wanneer niet

Slide 8 - Tekstslide

4.2
  • Je gebruikt geen bij:
  • Woorden met ''een'' --> Ik heb een boek --> Ik heb geen boek
  • Meervoud zonder ''de'' --> Heleen heeft appels gekocht --> Heleen heeft geen appels gekocht
  • Bij woorden die je niet kunt tellen
  • --> Zij drinkt koffie --> Zij drinkt geen koffie 
  • --> Yulia doet suiker in de thee -- Hermon doet geen suiker in de thee. 

Slide 9 - Tekstslide

4.2
  • Je gebruikt niet bij: 
  • Na een werkwoord: Mijn broer rookt niet
  • Voor een bijvoeglijk naamwoord: Ik vind winkelen niet leuk
  • Voor een voorzetsel: Het boek ligt niet op de tafel. 
  • Voor andere woorden (tijd, helaas, daarom...)
  • Let op: staat het woord 'niet' in een zin met twee werkwoorden? Dan staat 'niet' voor het tweede werkwoord.
  • De cursist kan morgen niet komen. 

Slide 10 - Tekstslide

4.2
  • Maak tweetallen 
  • Pak werkblad 4.2a
  • Je gaat zinnen oefenen met geen/niet
  • Cursist A: lees de vragen.
  • Cursist B: geef antwoord.
  • Klaar? Dan leest cursist B de vragen

Slide 11 - Tekstslide

4.2
  • Werk zelfstandig
  • Maak opdr. 38
  • Bespreken 

Slide 12 - Tekstslide

4.2
  • Maak tweetallen
  • Bekijk opdr. 39
  • Cursist A: leest de vraag
  • Cursist B: geeft antwoord. Gebruik geen of niet.
  • Klaar? Cursist B leest een vraag 

Slide 13 - Tekstslide